HV2 - Wiederholen Kap 5 + 6

Dienstag 22. März 2022
Frühling - Woche 12
Herzlich Willkommen 

Du brauchst:
- BUCH B
- Kugelschreiber
- Laptop
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Dienstag 22. März 2022
Frühling - Woche 12
Herzlich Willkommen 

Du brauchst:
- BUCH B
- Kugelschreiber
- Laptop

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele
- aan het eind van de les weet je wat je moet leren voor de toets
- heb je de kans gehad om nogmaals uitleg te krijgen over de grammatica
- weet je waar je nog aan kunt werken voor de toets van volgende week.

Slide 2 - Tekstslide

Kapitel 5: Essen & Trinken
- Wörter NL >> Deutsch: Seite 168
- Wörter Deutsch > NL: S. 169
-Grammatik: ein / eine (onbepaald lidwoord) + bezittelijk voornaamwoord  -  Seite 170
Kapitel 6: Freizeit
- Wörter NL >> Deutsch - Seite 26
- Wörter Deutsch >> NL - Seite 26
- Grammatik: vervoegen ww stam op -m / -n - Seite 27
Zelfstandig oefenen?
Ga naar Wiederholen in boek A (S. 186-189) of online Kapitel 5
Zelfstandig oefenen?
Ga naar Wiederholen in boek B (S. 156-157)  of online Kapitel 6

Slide 3 - Tekstslide

Zuerst die Grammatik
Kapitel 5

Slide 4 - Tekstslide

der/die/das oder ein/eine
bepaald vs onbepaald
de/het >< een
altijd gekoppeld aan zelfstandig naamwoord


schrijf zelfstandig naamwoorden ALTIJD met hoofdletter
der > mannelijk
die > vrouwelijk / meervoud
das > onzijdig
ein > mannelijk
eine > vrouwelijk / meervoud
ein > onzijdig
           (of kein / keine)

Slide 5 - Tekstslide

Possesivpronomen (S. 170)
+e / eure bij vrouwelijk en meervoud / bij jullie 

ik/ich
mijn
mein-
wij/wir
ons
unser-
jij/du
jouw
dein-
jullie/ihr
jullie
euer / eure
hij/er
het/es
zijn
sein-
zij/sie
hun
ihr-
zij/sie
haar
ihr-
u/Sie
uw
Ihr-

Slide 6 - Tekstslide

Was stimmt?
Ich möchte auch gerne ... Cola (v)
A
ein
B
eine

Slide 7 - Quizvraag

Ich mag (lusten) ... Gemüse (o).
A
kein
B
keine

Slide 8 - Quizvraag


Bij onzijdig (das) en mannelijk (der) komt er bij ein een extra "e"
A
richtig
B
falsch

Slide 9 - Quizvraag

Übersetze (vertaal)
een water
(let op hoofdletters bij zelfstandig naamwoord)

Slide 10 - Open vraag

Übersetze
jouw piano

Slide 11 - Open vraag

Übersetze
mijn menukaart

Slide 12 - Open vraag

Übersetze
jullie violen

Slide 13 - Open vraag

Snap je hoe het bezittelijk voornaamwoord werkt?

Slide 14 - Poll

Jetzt die Grammatik
Kapitel 6

Slide 15 - Tekstslide

Grammatik Kapitel 6 (S.27)
Wie war es nochmal?

ich (ik)
du (jij)
er/sie/es (hij/zij/het)

wir (wij)
ihr (jullie)
sie/Sie (zij/u)
Hoe vervoeg je een zwak werkwoord?
wohn- 
wohn-
wohn- 

wohn-
wohn- 
wohn- 

Slide 16 - Tekstslide

ww met stam op -d of -t
Wie war es nochmal?

ich
du 
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
red-   e
red-   e st
red-   e t

red-  en
red-   e t
red-  en
antwort-   e
antwort-   e st
antwort-   e t

antwort-  en
antwort-  e t
antwort-  en

Slide 17 - Tekstslide

voltooid deelwoord ww -d / -t
GE + stam + ET

arbeiten 
antworten
wohnen
reden
schneiden

Slide 18 - Tekstslide

Vertaal:
hij antwoordt (antworten)
A
er antwort
B
er antwortet
C
sie antwortet
D
er antwortst

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal:
jullie praten (reden)
A
ihr redet
B
ihr redt
C
ihr redest

Slide 20 - Quizvraag

übersetze:
ik speel (spielen)
NB. geen hoofdletters of punten

Slide 21 - Open vraag

übersetze:
jij werkt (arbeiten)
NB. geen hoofdletters of punten

Slide 22 - Open vraag

Snap je hoe het vervoegen van zwakke werkwoorden werkt (en in het bijzonder werkwoorden met stam op -d of -t)

Slide 23 - Poll

Kapitel 5: Essen & Trinken
- Wörter NL >> Deutsch: Seite 168
- Wörter Deutsch > NL: S. 169
-Grammatik: ein / eine (onbepaald lidwoord) + bezittelijk voornaamwoord  -  Seite 170
Kapitel 6: Freizeit
- Wörter NL >> Deutsch - Seite 26
- Wörter Deutsch >> NL - Seite 26
- Grammatik: vervoegen ww stam op -t / -d - Seite 27
Zelfstandig oefenen?
Ga naar Wiederholen in boek A (S. 186-189) of online Kapitel 5
Zelfstandig oefenen?
Ga naar Wiederholen in boek B (S. 158-159)  of online Kapitel 6
GOETHE?

Slide 24 - Tekstslide

Jetzt: die formative Wörter-quiz

Slide 25 - Tekstslide

was siehst du hier:
A
Fußball spielen
B
Fußballen
C
Fussballer
D
Fußbalen

Slide 26 - Quizvraag

was siehst du hier?
A
pferd laufen
B
pferden raten
C
reiten

Slide 27 - Quizvraag

Übersetze auf Deutsch:
dansen

Slide 28 - Open vraag

Was siehst du hier?

Slide 29 - Open vraag

"ins Kino gehen" bedeutet
A
naar de bouwmarkt gaan.
B
naar de bioscoop gaan.
C
naar de speeltuin gaan.

Slide 30 - Quizvraag

In diesem .... gibt es leckere Gerichte.
Das is bis jetzt noch nie ...
Du wirst von dem Essen ... sein.
Roggen ist die wichtigste ... für diese Brot.
Restaurant
passiert
begeistert
Zutat

Slide 31 - Sleepvraag

Übersetze auf Deutsch
"met"

Slide 32 - Open vraag

übersetze "moeilijk"
A
langweilig
B
schön
C
blöd
D
schwierig

Slide 33 - Quizvraag

Was bedeutet "schon"

Slide 34 - Open vraag

Was bedeutet "verschwinden"
A
verzenden
B
verdwijnen
C
verschillen

Slide 35 - Quizvraag

In der Nilpferdewasserbahn kann mann ... werden.
... ist es super Wetter.
..., wie groß das Restaurant ist.
Eine ... wäre erstmal wichtig.
nass
Draußen
Es ist egal
Ausbildung

Slide 36 - Sleepvraag

Welcher Artikel gehört:
"Messer" (enkelvoud)
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quizvraag

Welcher Artikel gehört:
"Reis"
A
der
B
die
C
das

Slide 38 - Quizvraag

Was stimmt über diesem Text
Ich spiele sechs musikinstrumente. Mein hobby ist bücher lesen. Ich game jeden abend bis elf uhr. Ich gehe gern ins kino.
A
bücher schrijf je zonder Umlaut
B
er zijn geen hoofdletters bij zelfstandig naamwoorden gebruikt.
C
het meervoud van musikinstrumente = musikinstrumenten.
D
het is "iich spielen", ich gamen" en "ich gehen"

Slide 39 - Quizvraag

Welcher Artikel gehört:
"Hobby"
A
der
B
die
C
das

Slide 40 - Quizvraag

Was siehst du hier?
(meervoud)

Slide 41 - Open vraag

Übersetze auf Deutsch:
"smaken"

Slide 42 - Open vraag


A
das Gemüse
B
das Obst
C
die Gemüse
D
die Obst

Slide 43 - Quizvraag

Übersetze auf Deutsch
"alstublieft"

Slide 44 - Open vraag

Was ist der Partizip von
"nehmen"
A
genehmt
B
genehmen
C
genommen
D
genommt

Slide 45 - Quizvraag


A
der Tütchen
B
der Nachtisch
C
das Tütchen
D
das Nachtisch

Slide 46 - Quizvraag

Welche Kombination (Infinitv+Partizip) ist falsch?
A
trinken - getrunken
B
essen - gegessen
C
schwimmen - geschwimmen
D
schmecken - geschmeckt

Slide 47 - Quizvraag

Was ist das richtige Partizip von "schwimmen"

Slide 48 - Open vraag

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide