Oefenen Havo3

Oefenen Havo3
Keuzevoorzetsels
Zu, nach en in
Wörterliste
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefenen Havo3
Keuzevoorzetsels
Zu, nach en in
Wörterliste

Slide 1 - Tekstslide

Wiederholung keuzevoorzetsels
Dezelfde situatie/geen beweging = derde naamval
Verandering/beweging = vierde naamval

Er sitz zwischen den Mädchen.
Er sitz sich zwischen die 
Mädchen. 

Slide 2 - Tekstslide

Ein-Gruppe
m
v
o
mv
1ste nv
ein
eine
ein
keine
3de nv
einem
einer
einem
keinen
4de nv
einen
eine
ein
keine

Slide 3 - Tekstslide

Er hängt das Bild an ... Wand (v).
A
ein
B
eine
C
einem
D
einen

Slide 4 - Quizvraag

Jetzt liegt das Buch auf ... Tisch (m).
A
einer
B
einen
C
einem
D
ein

Slide 5 - Quizvraag

Das Geld ist in ... Tasche (v).
A
einer
B
einem
C
eine
D
einen

Slide 6 - Quizvraag

Über ... Bett (o) hängt ein Traumfänger.
A
einen
B
einer
C
eine
D
einem

Slide 7 - Quizvraag

Der Hund liegt auf ... Sofa (m).
A
ein
B
einem
C
einer
D
einen

Slide 8 - Quizvraag

Ein... Mutter (v) stellt das Glas auf ein... Tisch (m).

Slide 9 - Open vraag

Ein... Vater (m)parkt neben ein... blauen Auto (o) ein.

Slide 10 - Open vraag

Der-Gruppe
m
v
o
mv
1ste nv
der
die
das
die
3de nv
dem
der
dem
den
4de nv
den
die
das
die

Slide 11 - Tekstslide

Ich sitze auf ... Stuhl (m).
A
der
B
die
C
dem
D
den

Slide 12 - Quizvraag

Das Buch liegt vor ... Regal (o).
A
der
B
das
C
den
D
dem

Slide 13 - Quizvraag

Hinter ... Haus (o) ist ein kleiner Garten.
A
den
B
das
C
dem
D
der

Slide 14 - Quizvraag

Ich hänge die Jacke an ... Garderobe (v).
A
die
B
der
C
den
D
dem

Slide 15 - Quizvraag

Das Bild hängt über ... Sofa (m).
A
der
B
dem
C
das
D
den

Slide 16 - Quizvraag

D... Glas (o) steht auf d...Tisch (m).

Slide 17 - Open vraag

D... Mann (m) lege das Spielzeug in d... Kiste (v).

Slide 18 - Open vraag

Zu, nach of in? 
Zu: in de richting van iets (altijd derde naamval) 
  • Bij personen (zu meiner Mutter)
  • Bij richtingen met een lidwoord (zum Bahnhof)
Nach: 
  • Bij steden (nach Berlin)
  • Landen zonder lidwoord (nach Deutschland)
  • Bij (wind)richtingen (nach links)
  • nach Hause kommen/gehen -> vaste uitdrukking
In: naar binnen gaan (altijd vierde naamval)
  • Bij landen met een lidwoord (in die Schweiz fahren)
  • Bij vaste combinaties (in die Schule gehen, ins Theater/Kino/Museum gehen)

Slide 19 - Tekstslide

Am Sonntag fliege ich ...
England.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 20 - Quizvraag

Ich möchte ...
Hause.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 21 - Quizvraag

Ich gehe morgen ... meinem Vater.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 22 - Quizvraag

Ich fahre am liebsten ... die Schweiz.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 23 - Quizvraag

Ich hoffe, wir gehen ... Theater.

Slide 24 - Open vraag

Am Wochenende sind wir ... Köln gefahren.

Slide 25 - Open vraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
aussteigen
B
unbekannt
C
einsteigen
D
der Zug

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent "gehören zu"?
A
horen
B
luisteren
C
horen bij
D
aanhoren

Slide 27 - Quizvraag

Verbeter dit woord:
die unterkunf

Slide 28 - Open vraag

Hoe wens je iemand een fijne vakantie in het Duits?

Slide 29 - Open vraag