In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Relative Pronouns
Slide 1 - Tekstslide
Today
Exercise 7
Relative pronouns
Genitive
Homework
Slide 2 - Tekstslide
Exercise 7
There is a long queue at the bus stop; there are many tourists among the people that are waiting for the bus. I think they’ve been waiting for ten minutes already.
Did Jeremy go to the party? Yes, he went with me. You can see us together in this picture on Instagram. Everyone was there, except Jenny.
You can pick up your results on Friday, between 2 and 4 p.m. – I can’t, because I’m on holiday then.
We were reading Sandra’s email about the trip that her boyfriend had planned against her will.
Before we went into the mosque, we had to take off our shoes.
I haven’t got eyes in the back of my head. So I can’t see what’s behind me.
When I met the postman in front of our house, he told me that there was no card from my friend in his bag for me this time. Besides invoices there was only my mother’s magazine.
You can see that grandad is over eighty; he can’t look under the table without getting on his knees.
Are you good at physics? Can you help me with it? I’m sick with worry about my exam. I’ve got my physics book with me.
It’s very cold. Temperatures are below average. I heard that people have even died of the cold.
Slide 3 - Tekstslide
Relative Pronouns
'Relative Pronouns' gebruik je als je extra informatie wilt geven over iets of iemand met behulp van een bijzin.
Slide 4 - Tekstslide
Relative Pronouns
'who' --> om te verwijzen naar mensen
'This is my best friend, who lives next door.'
'which' --> om te verwijzen naar dieren of dingen
'This is my bike, which is very old.'
Slide 5 - Tekstslide
Relative Pronouns
'that' --> kan je in plaats van 'who' of 'which' gebruiken, BEHALVE als de bijzin met een komma begint.
(nooit 'that' na een komma)
'That's the friendthat lives in Swansea.'
'That's the bike that is for sale.'
Slide 6 - Tekstslide
Relative Pronouns
'whose' --> om aan te geven bij wie of wat iets hoort
'That's the friend, whose bike was stolen.'
'That's the bike, whose wheel disappeared.'
Slide 7 - Tekstslide
Relative Pronouns
'whom' --> gebruik je bij mensen, maar alleen als er een voorzetsel voor staat!
'Do you know for whom this letter is?'
'.'
Slide 8 - Tekstslide
Test your Knowledge!
Kies bij de volgende opgaven de correcte Relative Pronoun.
Slide 9 - Tekstslide
I have a friend, ... bag was stolen.
A
who
B
which
C
that
D
whose
Slide 10 - Quizvraag
This is my brother, ... shares a room with me.
A
who
B
which
C
that
D
whose
Slide 11 - Quizvraag
That's the coat ... I borrowed.
A
who
B
which
C
that
D
whose
Slide 12 - Quizvraag
The house, ... roof collapsed, is gone now.
A
who
B
which
C
that
D
whose
Slide 13 - Quizvraag
Is that the man ... gave you a compliment?
A
who
B
which
C
that
D
whose
Slide 14 - Quizvraag
aantekening: possessive 's
Om bezit aan te geven gebruik je 's
Het boek van Jamie - Jamie's book (persoon)
De wol van de schapen - the sheep's wool (dier)
Je gebruikt 's om bezit aan te geven van:
een persoon of een dier
Slide 15 - Tekstslide
Aantekening: possessive '
Als het woord in het meervoud al eindigt op een -s zet je er alleen ' achter:
Het boek van mijn zussen - My sisters' book
Het boek van mijn broers - My brothers' book
Het boek van mijn ouders - My parents' book
Slide 16 - Tekstslide
aantekening: of
Of the gebruik je als iets van een ding of van een plaats is:
De president van de VS - the president of the United States De hoofdstad van Duitsland - capitol of Germany
De dop van de fles - the cap of the bottle
De schrijver van dit boek - the writer of this book