Grammatica les 1
1 / 26
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Wat is goed?
A
Je werk in Amsterdam.
B
Je werkt in Amsterdam.
C
Je werken in Amsterdam.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Jullie werken in Rotterdam.
B
Jullie werkt in Rotterdam.
C
Jullie werk in Rotterdam.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is goed?
A
U werken in Leeuwarden.
B
U werkt in Leeuwarden.
C
U werk in Leeuwarden.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Je kom uit Syrië.
B
Je komt uit Syrië.
C
Je komen uit Syrië.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Kom je uit Syrië?
B
Komt je uit Syrië?
C
Komen je uit Syrië?
Slide 11 - Quizvraag
Wat is goed?
A
U gaat naar de dokter.
B
U gaan naar de dokter.
C
U ga naar de dokter.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Je doen boodschappen.
B
Je doet boodschappen.
C
Je doe boodschappen.
Slide 13 - Quizvraag
Je ... in Rotterdam.
A
werken
B
werkt
C
werk
Slide 14 - Quizvraag
U ... naar de markt.
A
gaan
B
gaat
C
ga
Slide 15 - Quizvraag
Hij ... in Rotterdam. (werken)
timer
0:30
Slide 16 - Open vraag
Je ...... een vriend. (bellen)
timer
0:30
Slide 17 - Open vraag
U ...... in Leeuwarden. (wonen)
timer
0:30
Slide 18 - Open vraag
Jullie ...... een boek. (lezen)
timer
0:30
Slide 19 - Open vraag
Hij ...... hard. (lopen)
timer
0:30
Slide 20 - Open vraag
Je ...... goed op. (letten)
timer
0:30
Slide 21 - Open vraag
Ik
jij, hij, zij, U, het
Jullie, Wij, Zij
__ loop naar de supermarkt.
__ wonen in Leeuwarden.
__ maak mijn broer wakker.
__ gaan naar huis.
__ bent een grote jongen.
__ loopt snel.
__ koken altijd samen.
__ worden blij van school.
__ help anderen graag.
