In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
¡Bienvenidos a la clase de español!
¿Qué día es hoy?
Slide 1 - Tekstslide
¿Qué hacemos hoy?
¿Qué hemos hecho?
¡A trabajar!
Fin de la clase
Objetivos
Poco/ bastante/ mucho / demasiado
Muy / mucho
Practicar
Evaluación
Slide 2 - Tekstslide
¿Qué hemos hecho?
Toets nakijken. Klaar? Nakijken 6.22, 6.23, 6.25 (LE) en leren woorden blok 4 en 5.
Slide 3 - Tekstslide
Objetivo
Slide 4 - Tekstslide
Poco, bastante, mucho, demasiado
Staat poco (weinig), bastante (behoorlijk), mucho (veel) of demasiado (te veel) na een werkwoord dan zijn het bijwoorden. Ze geven dan iets aan over de hoeveelheid van het werkwoord.
1) Luis trabaja demasiado.
2) Ana viaja mucho.
3) Pedro estudia bastante.
4)Rosa estudia poco.
Slide 5 - Tekstslide
Poco, bastante, mucho, demasiado
Staat poco (weinig), bastante (behoorlijk), mucho (veel) of demasiado (te veel) voor een zelfstandig naamwoord dan zijn het bijvoeglijke naamwoorden. Ze passen zich dus aan aan het zelfstandig naamwoord (mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud of meervoud)
1) Mi barrio tiene pocas tiendas.
2) Mi pueblo tiene muchos parques.
3) Hace bastante calor.
3) En el mundo vive demasiada gente.
Slide 6 - Tekstslide
Muy (heel of erg) / mucho (veel)
Als mucho achter een werkwoord staat dan is het een bijwoord en dan
verandert het niet.
1) Los alumnos estudian mucho.
--> De leerlingen studeren veel.
Mucho kan ook voor een zelfstandig naamwoord staan. In dat geval is het een bijvoeglijk naamwoord en wel veranderlijk (mucho, mucha, muchos, muchas).
1) Coca cola tiene mucho azúcar.
--> Coca cola bezit veel suiker.
2) Hay mucha gente aquí --> Er zijn veel mensen hier.
Slide 7 - Tekstslide
Muy (heel of erg) / mucho (veel)
Muy staat voor een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord.
Muy is een bijwoord en dus onveranderlijk.
1) El chico es muy alto --> de jongen is heel lang.
2) Las casas son muy bonitas --> de huizen zijn heel mooi.
Slide 8 - Tekstslide
Sleep het verkeerde bijwoord naar de prullenbak.
2. Jaime come . Solo una ensalada y una fruta.
1. Jaime no va al gimnasio. No le gusta hacer deporte.
3. Todos los días leo el periódico. Leo .
4. Mi padre trabaja doce horas al día. Trabaja .
[poco]
[mucho]
[demasiado]
[poco]
[bastante]
[demasiado]
[bastante]
[poco]
Slide 9 - Sleepvraag
Sleep het verkeerde bijvoeglijke naamwoord naar de prullenbak.
2. Aquí hay personas.
1. Mi ciudad tiene parques.
3. Hace 39 grados. ¡Tengo calor!
4. En el mundo hay medios de transporte.
[poca]
[muchos]
poco
[bastante]
[bastantes]
[demasiado]
[bastantes]
[pocos]
bastante]
[demasiadas]
[mucho]
[muchas]
Slide 10 - Sleepvraag
Sleep het verkeerde bijvoeglijke naamwoord naar de prullenbak.
2. Juan habla .
1. En el museo hay cuadros.
3. A María le gusta la tienda de ropa.
4. Mi madre compra libros en la librería.
[demasiadas]
[mucho]
poca
[bastantes]
[demasiada]
[demasiados]
[bastante]
[mucho]
[bastantes]
[mucho]
[pocos]
[pocas]
Slide 11 - Sleepvraag
2. Pablo trabaja diecisiete horas al día. Él trabaja .
1. Este coche es rápido.
3. Mi amigo hace preguntas.
4. Ella sabe todo. Es inteligente.
Sleep het verkeerde bijvoeglijke naamwoord naar de prullenbak.
[mucho]
[muy]
[mucho]
muchos
[mucho]
[muchas]
[muy]
[mucho]
[muy]
[muy]
Slide 12 - Sleepvraag
Practicar
mucho
poco
bastante
demasiado
Pág. 107 (LA)
Slide 13 - Tekstslide
Practicar
Muy: guapa, divertido, simpática, trabajador
Mucho/a: frío, sueño, paciencia, alegría
Slide 14 - Tekstslide
Practicar
a) muy
b) mucha
c) mucho
d) muchas, muy
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Wat ik nog moeilijk vind is...
Wat ik vandaag heb geleerd is...
Wat ik al goed kan is...
Wat ik met de lesstof kan doen is...
Mijn leerdoel van deze les was...
Slide 17 - Woordweb
Fin de la clase...
* ¿Qué salió bien?
* ¿Qué puede mejorar?
* ¿Próxima clase?
¿Qué? Repaso
¿Preparar? Maken 6.31a/b en 6.32 (LE) én leren woordenschat 1 t/m 7