Hoofdstuk 3 - Groene producten verkopen - 3,1 t/m 3.7

Vandaag
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren
Vandaag
Hoofdstuk - Groene producten verkopen
  • 3.1 Het verkoopadviesgesprek
  • 3.2 De ideale verkoper
  • 3.3 Soorten klanten
  • 3.4 Een goed advies
  • 3.5 Wegen, meten en afrekenen
  • 3.6 Berekenen kostprijs en verkoopprijs
  • 3.7 Facturen en offertes maken
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
GroenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren
Vandaag
Hoofdstuk - Groene producten verkopen
  • 3.1 Het verkoopadviesgesprek
  • 3.2 De ideale verkoper
  • 3.3 Soorten klanten
  • 3.4 Een goed advies
  • 3.5 Wegen, meten en afrekenen
  • 3.6 Berekenen kostprijs en verkoopprijs
  • 3.7 Facturen en offertes maken

Slide 1 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
3 Groene producten verkopen
3.1 Het verkoopadviesgesprek
Groene vormgeving en verkoop

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

ONDERDELEN VAN EEN VERKOOPADVIESGESPREK
Een verkoopadviesgesprek bestaat uit verschillende onderdelen: klanten ontvangen, advies geven en afronden. Bij elk onderdeel horen verschillende acties: 

Slide 4 - Tekstslide

KLANTEN ONTVANGEN 
  • verkoopadviesgesprek begint met het ontvangen van de klant. Je ziet vaak aan het gedrag of iemand meteen hulp nodig heeft. 
  • Loopt een klant zoekend door de winkel? 
  • Dan stap je erop af en spreek je hem of haar aan. Dit heet het instapmoment.
  • Eerst begroet je de klant beleefd. 
  • Daarna begin je met een openingszin. Je zegt bijvoorbeeld ‘Waarmee kan ik u helpen?’

 

Slide 5 - Tekstslide

Type eters

Slide 6 - Tekstslide

ADVIES GEVEN
  • Om goed advies te kunnen geven moet je zijn koopwens weten. 
  • Daar kom je achter door vragen te stellen.  
  • Zodra je de koopwens kent kun je producten adviseren. 
  • Weet je het antwoord niet op een vraag van een klant? Verzin dan nooit zomaar iets, maar vraag hulp aan een collega.

 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

AFRONDEN
 

Verkoopadviesgesprek op verschillende manieren afronden.
  • Vraag of de klant nog andere wensen heeft. Evt verwijzen naar andere afdeling 
  • Probeer via bijverkoop iets extra’s te verkopen. 
  • Let op dat je niet te veel aandringt, maar informeer vriendelijk.
  • Bijverkoop nadat de klant over zijn andere aankoop besloten heeft.
  • impulsaankopen, aankopen die een klant spontaan doet (kassa) 
  • Bedien je ook de kassa? Reken dan af.
  • Pak het product in. twee manieren: decoratief of geschikt voor transport. 
  • kwetsbare producten te beschermen voor vervoer pak je ze goed in, 
  • Verleen service! Doe gratis iets extra’s, zoals helpen tillen.  
  • Neem vriendelijk afscheid en gebruik twee woorden: ‘Dag mevrouw/meneer’.
  • Vergeet niet de klant hierbij aan te kijken, want zo laat je een goede indruk achter.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

ONLINE VERKOPEN 
  •  Online maken klanten hun keuze zonder hulp van een verkoper. 
  • Klant kan online vragen stellen. 
  • Klant kan ook mailen, bellen of chatten.  
  • Een chat of telefoongesprek bevatten de onderdelen van een verkoopadviesgesprek. 
  • Maar de nadruk ligt op advies geven.  
  • Het grote verschil met een verkoper in een winkel: als online verkoper zie je de klant niet! 
  • Dus ook geen lichaamstaal. Met deze tips maak je online toch een goede indruk:

Slide 11 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
3 Groene producten verkopen
3.2 De ideale verkoper
Groene vormgeving en verkoop

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

VISITEKAARTJE
  • Als verkoopmedewerker ben je het aanspreekpunt voor de klanten in een winkel. 
  • Door met ze mee te denken en vriendelijk service te verlenen geef je de klanten een goed gevoel. 
  • Daarmee vergroot je de kans dat mensen iets kopen en de winkel vaker bezoeken. En dat betekent meer omzet! 
  • Jouw prettige houding is dus goede reclame: je bent het visitekaartje van de zaak. 

Slide 14 - Tekstslide

Tips Visitekaartje

Slide 15 - Woordweb

• Zorg dat je gedoucht bent en fris ruikt.
• Draag schone kleding zonder vlekken.
• Draag geen pet.
• Maak afspraken over het dragen van piercings en zichtbare tatoeages.
• Zorg voor een actieve, geïnteresseerde lichaamshouding. Sta rechtop en ga niet hangen.
• Draai je hele lichaam naar een klant toe, niet alleen je hoofd.
• Praat correct Nederlands, geen dialect.
• Spreek de klant met u aan.
• Spreek met twee woorden (bijvoorbeeld ‘Ja meneer’).
• Gebruik geen straattaal of grove woorden.
• Laat je mobiel in je tas en zet het geluid uit.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

BELANGRIJKE VAARDIGHEDEN 
Een goede verkoper heeft bepaalde vaardigheden en eigenschappen nodig. Vaardigheden zijn handelingen waar je goed in bent. In de tabel lees je wat belangrijk is voor een verkoopmedewerker: 

Slide 18 - Tekstslide

COMMUNICATIE
communiceren op twee manieren: 
  • verbale- communicatie = woorden uitspreken / schreeuwen/ zingen
  • non-verbaal.communicatie = opschrijven / Appen is een vorm 
Met je houding, je gezichtsuitdrukking en je manier van bewegen breng je namelijk een boodschap over. Dat heet lichaamstaal. Als jij lachend naar een klant kijkt, maak je een heel andere indruk dan wanneer je verlegen en ineengedoken in een hoek staat. Hoe je op anderen overkomt wordt voor een groot deel bepaald door je lichaamstaal. Die kan jouw woorden benadrukken, maar ook tegenspreken.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

WELKE VAARDIGHEDEN IN WELKE WINKEL?
Elke verkoopmedewerker moet behulpzaam zijn en er netjes uitzien. 
Maar toch verschilt het per soort winkel welke vaardigheden je nodig hebt. 
Bij grote winkels zijn er verschillende personeelsleden, zoals kassamedewerkers, de klantenservice en adviseurs. Op elke werkplek moet je weer andere dingen kunnen en weten. 


Slide 21 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
3 Groene producten verkopen
3.3 Soorten klanten
Groene vormgeving en verkoop

Slide 22 - Tekstslide

SOORTEN KLANTEN HERKENNEN
Er zijn klanten in alle soorten en maten: 
  • jong, oud, man, vrouw, kind, steenrijk,vrolijk, chagrijnig, arrogant, verlegen of besluiteloos zijn. 

Hoe herken je nu met wat voor klant je te maken hebt?
  • door wat de klant tegen je zegt en op welke toon of manier dat gaat, bijvoorbeeld vriendelijk, onzeker of haastig. 
  • Veel informatie door goed te letten op de non-verbale communicatie 
  • gezichtsuitdrukking en lichaamshouding 
  • of haar stemming verveling, verdriet of enthousiasme vaak via lichaamstaal. 
  • pas je je gedrag aan de klant aan (bij kopen van bloemen????)
  • Bedenk wel dat de stemming van klanten veranderlijk is. 

Slide 23 - Tekstslide

WAT VOOR HULP?
Verschillende soorten klanten help je als verkoopmedewerker op verschillende manieren:

Slide 24 - Tekstslide

KLANTBEHOEFTES
Een klant kan vanuit verschillende behoeftes gaan winkelen.
 needshoppers
  • Mensen die gericht op zoek zijn naar een product
funshoppers
  • Ze weten vooraf niet precies wat ze willen kopen en snuffelen in allerlei winkels, vaak in groepjes.

Slide 25 - Tekstslide

TEVREDEN KLANTEN
  • belangrijkste doel als verkoper dat elke klant tevreden is
  • tevreden klanten komen terug naar je winkel
  • vertellen over goede ervaringen posten foto’s op sociale media
  • winkels vragen om positieve recensie te plaatsen op websites 
  • Een extra reden om als verkoopmedewerker je best te doen voor elke klant! 
  • Daarmee help je de winkel aan een goedimago

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
3 Groene producten verkopen
3.4 Een goedadvies
Groene vormgeving en verkoop

Slide 28 - Tekstslide

VRAGEN STELLEN
  • Je stelt tijdens het verkoopgesprek open en gesloten vragen.
  • open vragen kunnen klanten uitgebreide en heel verschillende antwoorden geven. Door het stellen van open vragen krijg je veel informatie. Je kunt doorvragen om de koopwens nog duidelijker te krijgen.
  • gesloten vraag kan iemand met ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden. Je krijgt dus een kort antwoord, met minder informatie dan bij open vragen.

Slide 29 - Tekstslide

Een voorbeeld van een open vraag is: ‘Van wat voor planten houdt uw moeder?’. 

En van een gesloten vraag: ‘Heeft uw moeder al een hangplant?’.

Na het vragenstellen vat je de koopwens van de klant samen. Zo check je of je goed geluisterd hebt.

Slide 30 - Tekstslide

KENNIS VAN GROENE PRODUCTEN
Omdat groene producten vaak levende producten zijn, heb je speciale kennis nodig. Zo kun je klanten adviseren over bijvoorbeeld verzorging van planten of dieren. Wat moet je weten over verschillende producten uit de groene sector? 

Slide 31 - Tekstslide

WELKE INFORMATIEBRONNEN?
Als verkoopmedewerker kun je gebruikmaken van allerlei informatiebronnen om productkennis te verzamelen:

Slide 32 - Tekstslide

KEURMERKEN
  • is een bewijs dat een product is goedgekeurd
  • het voldoet aan bepaalde eisen van kwaliteit.
  • bijvoorbeeld aan hoe diervriendelijk jouw hamburger of speklapje is geproduceerd. Hoe meer sterren, hoe beter.
  • Een keurmerk helpt klanten bij het kiezen. 
  • Ook de producent profiteert ervan, want sommige klanten kopen liever producten met een keurmerk.
  • Er zijn verschillende soorten keurmerken.  


Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

HOE GEEF JE ADVIES? 
  • Dat begint met goed naar de klant luisteren. 
  • Dring je eigen mening niet op, het gaat er om wat de klant wil.
  • Klanten waarderen het als verschillende keuzes geeft, ook in prijs. 
  • Wanneer iemand twijfelt, ga dan niet pushen. 
  • Vertel liever over een tevreden klant die hetzelfde product kocht.
  • Wees eerlijk tegen klanten en durf nee te zeggen als je een product niet hebt. 
  • Soms kun je iemand beter doorverwijzen naar een andere winkel.
  • Want door goede adviezen kun je toch tevreden en terugkerende klanten krijgen.

Slide 35 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
3 Groene producten verkopen
3.5 Wegen, meten en afrekenen
Groene vormgeving en verkoop

Slide 36 - Tekstslide

WEGEN EN METEN
Hiervoor kun je twee soorten weegschalen gebruiken. 
  • Een analoge heeft een wijzer en een schaalverdeling. 
  • Bij een digitale lees je het gewicht op een display. nauwkeurig 
  • Voor beide soorten weegschalen geldt: zet het gewicht op nul als het lege schaaltje erop staat. 
  • Dit heet tarreren. Zo weeg je het schaaltje niet mee.
  • Vloeibare producten, zoals vers appelsap uit een vat, meet je af. Met een maatbeker kun je makkelijk hoeveelheden vloeistof afmeten.


Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

EENHEDEN OMREKENEN
  • Gewicht of de inhoud drukken we uit in verschillende eenheden.
  • gewicht onder andere in kilo’s en grammen
  • inhoud eenheden zoals liter en milliliter gebruiken. 
  • Voor vaste stoffen, zoals brood of potgrond, gebruik je eenheden van gewicht. 

Slide 39 - Tekstslide

Opdrachten
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren

Slide 40 - Tekstslide

1 Voedingsbehoefte en voersamenstelling
1.1 Vleeseters, alleseters en planteneters

Les1 
3 Groene producten verkopen
3.6 Berekenen kostprijs en verkoopprijs
Groene vormgeving en verkoop

Slide 41 - Tekstslide

KOSTPRIJS EN OPSLAGPERCENTAGE
  • berekenen van de verkoopprijs  begint altijd met de kostprijs. 
  • zijn kosten die je maakt v.h. inkopen/maken van een product. 
  • optellen van kosten voor materiaal/arbeid = kostprijs.
  • met de kostprijs aan klanten vragen, verdienen je  niks.
  • de kostprijs verhoogt met een opslagpercentage 
  • is prijsverhoging waarin de winkel vaste kosten/winst verwerkt. Vaste kosten b.v. de huur, water en energiekosten en personeel.
  • Een andere naam voor het opslagpercentage is de winstmarge.
  • Dit is nog geen winst wat je in je broekzak kan steken 

Slide 42 - Tekstslide

  • Dit percentage bepaalt de winkel zelf, bijvoorbeeld 70%. Als je het opslagpercentage en de kostprijs weet, kun je de opslag berekenen. 
  • Stel, de kostprijs van een kamerplant is € 4,30. Dan is de opslag in dit geval € 4,30 x 70% = € 3,01. 
  • De kostprijs met opslag is dus € 4,30 + € 3,01 = € 7,31. 

Slide 43 - Tekstslide

BELASTING
  • Een ander onderdeel van de verkoopprijs is de BTW
  • Btw heet ook omzetbelasting, 
  • winkels moeten belasting over hun omzet rekenen aan hun klanten. 
  • Die belasting mogen winkels niet zelf houden, maar moeten ze aan de overheid afdragen. 

Slide 44 - Tekstslide

  • In Nederland zijn er twee btw-tarieven:
  • Het lage tarief is 9%. Dat geldt voor levende producten, zoals bloemen en dieren. Maar ook voor voedsel, bijvoorbeeld groente en eieren. Dit zijn producten die in de eerste levensbehoeften voorzien.
  • Het hoge tarief is 21%. Dit geldt voor luxeproducten zoals smartphones en kleding. Bloemstukken vallen ook onder het hoge tarief, terwijl voor een bosje bloemen het lage tarief van 9% geldt. Het hoge tarief geldt ook voor diensten, zoals het aanleggen van een tuin.
Je berekent de btw over de kostprijs met opslag. Bij het lage tarief is de btw in ons voorbeeld € 7,31 x 0,09 = € 0,66. De btw tel je vervolgens op bij de kostprijs met opslag. 

Slide 45 - Tekstslide

DE VERKOOPPRIJS
  • De prijs die de klant in de winkel betaalt is de verkoopprijs. Je weet nu dat die bestaat uit de kostprijs, het opslagpercentage en de btw.
  • Winkeliers ronden de verkoopprijs vaak af. Dat is om er een handig bedrag van te maken. Een prijs van € 7,95 is handiger dan € 7,97. En het product lijkt goedkoper, want € 7,95 klinkt voordeliger dan € 8,00.

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

KORTING
  • is een tijdelijke prijsverlaging. 
  • Meestal wordt de korting uitgedrukt in een percentage, bijvoorbeeld 40%. Soms krijg je het tweede product grati
Waarom geven winkels korting? 
  • B.v een nieuw product bekend te maken
  • om de voorraad op te maken, tijdens de uitverkoop
  • om klanten naar de winkel te lokken. 
  • Korting kan dus zorgen voor extra omzet. 
  • Maar het is wel belangrijk dat de prijs niet lager wordt dan de kostprijs, want dan maakt de winkel geen winst!
 

Slide 48 - Tekstslide

VARIABELE EN CONSTANTE KOSTEN
  • is een tijdelijke prijsverlaging. 
  • Meestal wordt de korting uitgedrukt in een percentage, bijvoorbeeld 40%. Soms krijg je het tweede product grati
Waarom geven winkels korting? 
  • B.v een nieuw product bekend te maken
  • om de voorraad op te maken, tijdens de uitverkoop
  • om klanten naar de winkel te lokken. 
  • Korting kan dus zorgen voor extra omzet. 
  • Maar het is wel belangrijk dat de prijs niet lager wordt dan de kostprijs, want dan maakt de winkel geen winst!
 

Slide 49 - Tekstslide

Opdrachten
  • Vragen maken en laten controleren
  • Praktijkopdrachten maken en laten controleren

Slide 50 - Tekstslide