Wanneer gebruiken we de Present Simple?
- Feiten, blijvende situaties of dingen die in het algemeen waar zijn. Bijvoorbeeld:
I live in a village. It rains a lot in the spring.- Gewoontes en bij de woorden soms, vaak, normaal gesproken, altijd/nooit (sometimes, often, usually, always/never). Bijvoorbeeld: I always cycle to school. We never go to the cinema.