Adverbs of Frequency


Adverbs of frequency
Bijwoorden van frequentie
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Adverbs of frequency
Bijwoorden van frequentie

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn adverbs of frequency?
Woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt.

Je gebruikt meestal de present simple wanneer er adverbs of frequency in de zin staan.

Slide 2 - Tekstslide

Welke ken je al?

Slide 3 - Woordweb

Hoe gebruik je ze? 3 manieren
1. Als de zin één werkwoord heeft: Zet de adverb of frequency vóór het werkwoord.
Tom never flies. He always takes the bus.

2. Als de zin meer dan één werkwoord heeft: Zet de adverb of frequency voor het hoofdwerkwoord:
They have often visited Europe. We didn't ever do our homework.

3. Als er een vorm van 'to be' (am/is/are/was/were) in de zin staat: zet de adverb of frequency achter de vorm van 'to be':
He is always late to class. My friend was never out of bed early.

Slide 4 - Tekstslide

Exercise
Where does the adverb of frequency go?

Slide 5 - Tekstslide

My parents go to Paris. (never)
A
never go
B
go never

Slide 6 - Quizvraag

You are late. (sometimes)
A
sometimes are
B
are sometimes

Slide 7 - Quizvraag

He doesn't do fun things. (often)
A
often doesn't do
B
doesn't do often
C
doesn't often do

Slide 8 - Quizvraag

My sister is lazy. (frequently)
A
frequently is
B
is frequently

Slide 9 - Quizvraag

Aan het begin of einde?
They go out with friends sometimes.
Often he waits for her at the end of class.
Usually, Peter arrives early for work.

Nadruk leggen

Geef je aan hoe vaak per periode? Dan wel aan het einde!

Slide 10 - Tekstslide

Procenten (ongeveer)

Slide 11 - Tekstslide

Exercise 1
Choose the correct option

Slide 12 - Tekstslide

Choose the correct sentence
A
Never are they on time
B
They never are on time
C
They are never on time
D
They are on time never

Slide 13 - Quizvraag

Choose the correct sentence
A
They sometimes have problems with the law
B
They have sometimes problems with the law
C
They have problems sometimes with the law
D
They have problems with the sometimes law

Slide 14 - Quizvraag

Choose the correct sentence
A
He goes sometimes to the disco
B
He goes to the disco sometimes
C
He sometimes goes to the disco
D
He goes to sometimes the disco

Slide 15 - Quizvraag

Choose the correct sentence
A
Have they ever seen that film?
B
Ever have they seen that film?
C
Have they seen ever that film?
D
Have they ever that film seen?

Slide 16 - Quizvraag

Choose the correct sentence
A
They will be never able to do that correctly
B
They never will be able to do that correctly
C
D
They will never be able to do that correctly

Slide 17 - Quizvraag

Choose the correct option
A
She always is late
B
She is late always
C
Always is she late
D
She is always alte

Slide 18 - Quizvraag

Choose the correct option
A
He does on Sundays his homework.
B
He on Sundays does his homework.
C
He does his homework on Sundays.

Slide 19 - Quizvraag

Exercise 2
Put the words in the correct order

Slide 20 - Tekstslide

You / walk / alone / never / .

Slide 21 - Open vraag

a / late / he / never / is / for / date .

Slide 22 - Open vraag

go / friends / out / sometimes / with / they / .

Slide 23 - Open vraag

classmate / usually / my / bored / school / with / is / .

Slide 24 - Open vraag

does / brother / his / my / never / homework / .

Slide 25 - Open vraag

Exercise 3
Translate the sentenses into English.

Slide 26 - Tekstslide

Hij gaat vaak naar de disco.

Slide 27 - Open vraag

Jij luistert nooit.

Slide 28 - Open vraag

Hij heeft vaak geprobeerd om met roken te stoppen.

Slide 29 - Open vraag

Hij komt normaal gesproken om 8 uur.

Slide 30 - Open vraag

Hij zal dat nooit meer doen.

Slide 31 - Open vraag

Exercise 4
Do the exercises on the following 2 websites

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link