Sportquiz klas 1 les 2
1 / 13
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke beweegactiviteiten heb jij tot nu toe al gedaan?
Slide 2 - Woordweb
Op welke manier hou je een Vortex vast?
A
Alsof je een tennisbal vast hebt
B
Duim en wijsvinger achter, de rest eromheen en pink voor
C
Met 3 vingers
D
Niet
Slide 3 - Quizvraag
Hoeveel stappen mocht je zetten tijdens het werpen?
A
Uit stand of drie-pas
B
Maakt niet uit
C
Twee-pas
D
Sprintje
Slide 4 - Quizvraag
Welke van de onderstaande sporten is een individuele sport?
A
Volleybal
B
100 m. sprint (atletiek)
C
Zwemestafette
D
Waterpolo
Slide 5 - Quizvraag
Welke 4 onderdelen hebben we in periode 1 (buiten) behandeld?
A
Vortex werpen, hockey, tennis en korfbal
B
Korfbal, voetbal, hockey en badminton
C
Vortex werpen, voetbal, hockey en bosloop
D
Voetbal, softbal, rugby en hockey
Slide 6 - Quizvraag
Bij de koprol zijn de volgende tips belangrijk:
A
Kin op de borst, groot maken, rotatie maken
B
Kin op de borst, groot maken, geen rotatie maken
C
Kin op de borst, klein maken, rotatie maken en tot stand komen
D
Kin op de borst, klein maken, geen rotatie maken en tot stand komen
Slide 7 - Quizvraag
Wat is geen goede aanwijzing voor de handstand?
A
Ellebogen recht
B
Benen recht
C
Trek je navel naar binnen
D
Kin op je borst
Slide 8 - Quizvraag
Voor de bovenhandse techniek bij volleybal is het belangrijk dat je
A
een vierkantje maakt tussen duimen en wijsvingers
B
met jouw team in een ruit-opstelling gaat staan
C
een evenwijdige plank maakt van je onderarmen
D
een driehoekje maakt tussen duimen en wijsvingers
Slide 9 - Quizvraag
Wat is NIET toegestaan bij uni-hockey?
A
De bal aannemen met je voet
B
De bal achter het doel langs spelen
C
De stick tussen de benen van de ander plaatsen
D
De bal via de boarding spelen
Slide 10 - Quizvraag
Hoe heet de pass over korte afstand bij hockey?
A
De bully
B
De push
C
De crosspass
D
De stootslag
Slide 11 - Quizvraag
Om het hardlopen lang te kunnen volhouden kun je het beste:
A
Alles geven in het begin en zien hoelang je het volhoudt
B
In een gelijkmatig (constant) tempo blijven lopen
C
De avond ervoor een grote bord spaghetti eten
D
Tempo-stukjes afwisselen met rustige stukjes
