Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord les 3

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Lesdoelen van vandaag
- Uitleg par. 2 Formuleren
- Aan de slag
- Nakijken werkblad 'herhaling klas 1'




 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen:
  • Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden benoemen in de zin.
  • Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf goed gebruiken in een zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld:

  1. Een vriendin van jou mailde mij deze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig. 
  2. Het is vervelend dat jij ons niet kunt helpen. 
  3. Ik ben verliefd. 
  4. Ze zijn erg mooi. 

Slide 4 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bezittelijk voornaamwoord en zelfstandig naamwoord nog een bijvoeglijk naamwoord:

mijn school (zn),
ons huis (zn),
zijn mooiste (bn) cd (zn)

Slide 5 - Tekstslide

In woordgroepen als die school van mij, dat huis van ons, en die mooie cd van hem zijn de onderstreepte woorden persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 6 - Tekstslide

Aan het werk!
Maak opdracht 1 t/m 3 (blz. 218)

10-15 min zacht overleggen

Klaar? Herhaling klas 1 nakijken

Slide 7 - Tekstslide

Controle lesdoelen
Schrijf de nummers 1 t/m 7 onder elkaar in je map!
Tijdens de vragen GEEN overleg.

Slide 8 - Tekstslide

Eva heeft dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).
haar(1) =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Zijn deze oorbellen van haar?
haar =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
Jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.
mij=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Dat was jullie beslissing.
jullie=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Dit huis is toch van jullie?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

              Volgende les
                                                                Leestekens

Slide 16 - Tekstslide