Signaalwoorden

Signaalwoorden
maar en want omdat toen tenslotte dus daardoor daarom wanneer kortom bovendien bijvoorbeeld vergeleken met 
toch zodat vanwege als indien mits straks ten eerste ten slotte
vroeger nu doordat tenzij net als terwijl niettemin 

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden
maar en want omdat toen tenslotte dus daardoor daarom wanneer kortom bovendien bijvoorbeeld vergeleken met 
toch zodat vanwege als indien mits straks ten eerste ten slotte
vroeger nu doordat tenzij net als terwijl niettemin 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Open vragen
Schrijf de signaalwoorden uit de volgende zinnen op. Per zin wordt er steeds eentje gebruikt.

Slide 3 - Tekstslide

1. Dierendag is leuk voor dieren, want ze worden extra verwend.

Slide 4 - Open vraag

2. De meeste dieren krijgen cadeautjes, maar sommige dieren hebben dat geluk niet.

Slide 5 - Open vraag

3. Denk bijvoorbeeld aan alle zwerfhonden in de wereld.

Slide 6 - Open vraag

4. Ook dieren in kleine kooitjes zijn zielig.

Slide 7 - Open vraag

5. Vergeleken met hen heeft mijn cavia een goed leven.

Slide 8 - Open vraag

6. Die heeft een groot hok, drie boomstammen, altijd te eten en een loopwiel.

Slide 9 - Open vraag

7. Bovendien mag mijn cavia heel vaak los.

Slide 10 - Open vraag

8. Ik vind dus dat we tijdens dierendag ook aan de zwerfdieren moeten denken.

Slide 11 - Open vraag

MEERKEUZEVRAGEN DEEL 1
Welk signaalwoord past in de zin?

Slide 12 - Tekstslide

1. Emine is vandaag ontzettend blij, ____________ haar zusje is vannacht geboren.
A
omdat
B
want
C
en
D
ook

Slide 13 - Quizvraag

2. Haar moeder zei eergisteren nog dat ze een paar weken geduld moest hebben, _______________
ineens was ze daar dan!
A
toch
B
want
C
maar
D
en

Slide 14 - Quizvraag

3. Emine heeft allerlei spulletjes voor haar zusje gekocht, ____________ kleertjes, een knuffeltje en
een speentje.
A
maar
B
ook
C
verder
D
zoals

Slide 15 - Quizvraag

4. Emines zusje heet Farah en ze hebben allebei _______________ kleur ogen.
A
dezelfde
B
hetzelfde
C
net als
D
vergeleken met

Slide 16 - Quizvraag

5. Morgen neemt Emine beschuit met muisjes mee naar school, ______________ haar zusje Farah
geboren is.

A
want
B
maar
C
omdat
D
terwijl

Slide 17 - Quizvraag

6. ______________ laat ze haar hele klas een foto van het kleine meisje zien.
A
En
B
Toch
C
Bovendien
D
Maar

Slide 18 - Quizvraag

MEERKEUZEVRAGEN DEEL 2
Welk verband geeft het IN HOOFDLETTERS GESCHREVEN SIGNAALWOORD aan? 

Slide 19 - Tekstslide

1. Een fiets vindt Marco maar een saai ding, MAAR auto’s hebben een speciaal plekje in zijn hart.
A
reden
B
opsomming
C
samenvatting
D
tegenstelling

Slide 20 - Quizvraag

2. Hij wil dolgraag automonteur worden, WANT zijn vader is dat ook.
A
reden
B
opsomming
C
samenvatting
D
tegenstelling

Slide 21 - Quizvraag

3. Op een dag wil hij een garage waarin hij auto’s, auto-onderdelen EN banden verkoopt.
A
reden
B
opsomming
C
voorbeeld
D
tegenstelling

Slide 22 - Quizvraag

4. Marco verkoopt het liefst van die snelle auto’s, ZOALS sportwagens.
A
reden
B
opsomming
C
voorbeeld
D
samenvatting

Slide 23 - Quizvraag

5. KORTOM, hij weet al helemaal wat hij in de toekomst wil gaan doen.
A
samenvatting
B
opsomming
C
voorbeeld
D
tegenstelling

Slide 24 - Quizvraag