3.7 M3 Verwantschap 2024

3. Erfelijkheid
3.7     Verwantschap
Welkom allemaal!

Boeken, schrift, pen en
laptop (dicht) vast klaarleggen!!!
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3. Erfelijkheid
3.7     Verwantschap
Welkom allemaal!

Boeken, schrift, pen en
laptop (dicht) vast klaarleggen!!!

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op (zie afbeelding). De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).
Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.
Maak het kruisingsschema.


Moeder
Vader
G
g
g
g
Gg
Gg
gg
gg

Slide 2 - Sleepvraag

Met de informatie uit de afbeelding hieronder kan nu het genotype van de F2 generatie worden bepaald. Vul het kruisingsschema in.
 
Moeder
Vader
H
H
h
h
Hh
Hh
HH
hh

Slide 3 - Sleepvraag

Nummer 5 en 6 in de stamboom zijn beiden heterozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt. Ze krijgen nog een dochter.
Hoe groot is de kans dat deze dochter geen taaislijmziekte heeft?

Sleep het vinkje naar het goede antwoord.



0%
25%
50%
75%
100%

Slide 4 - Sleepvraag

Leerdoelen bij Thema 3 Erfelijkheid
Je kunt omschrijven wat een genotype, wat een fenotype en wat een gen is.
Je kunt beschrijven hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via chromosomen.
Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen.
Je kunt een kruisingsschema opstellen.
Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden.
Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.
Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.
Je kunt omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.
Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.
Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en de samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap.
Je kunt enkele DNA-technieken in de biotechnologie beschrijven. (SE)
Je kunt beschrijven dat katten informatie over de vachtkleur doorgeven via de geslachtschromosomen.
Je kunt methoden beschrijven om organismen te klonen en uitleggen wat de functie van klonen is.

Slide 5 - Tekstslide

Begrippen bij 3.7 Verwantschap
evolutionaire stamboom:
Schematisch overzicht van de verwantschap tussen soorten.

verwant(schap):
Soorten met een gemeenschappelijke voorouder.

Slide 6 - Tekstslide

Begrippen bij 3.8 
biotechnologie:
Alle technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten voor mensen te maken.
genetische modificatie:
Aanpassen van erfelijke eigenschappen van organismen door de mens.


Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
  • Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en de samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap.

Slide 8 - Tekstslide

Fossielen
  • Fossielen: versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten (zie afbeelding 1). 
  • Van de meeste soorten organismen komen fossielen alleen voor in gesteentelagen van een bepaalde ouderdom.  
  • Dit betekent dat die soorten organismen alleen in die periode geleefd hebben. 

  • Uit fossielen blijkt dat in de geschiedenis van de aarde soorten zijn ontstaan, zijn veranderd en/of weer zijn verdwenen.

Slide 9 - Tekstslide

Versteende afdruk
Versteend organisme

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Verwantschap
Op basis van overeenkomsten in:
  • de bouw van organen
  • de processen in cellen
  • de samenstelling van stoffen in cellen


Slide 12 - Tekstslide

Mens
Mol

Slide 13 - Tekstslide

Arend
Walrus

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Rudimentaire organen
Resten van een orgaan waar de voorouder veel aan had, maar omdat de functie van het orgaan langzaam verdween, verdween ook het orgaan langzaam.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Staartwervels mens

Slide 18 - Tekstslide

Wat is geen rudimentair orgaan?
A
Het heupbeen bij een walvis
B
De blinde darm bij de mens
C
Het staartbotje bij een kat
D
Het staartbeen bij de mens

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn rudimentaire organen
A
Organen die dezelfde bouw hebben maar een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
Organen die dezelfde functie hebben, maar niet dezelfde bouw
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben

Slide 20 - Quizvraag

Overeenkomsten in cellen
Celdeling
Verbranding
Samenstelling DNA
Eiwitten

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

        Verwantschapsschema of   
                                                       evolutionaire stamboom
Door al het DNA van organismen te vergelijken, kan een stamboom van de verwantschap worden opgesteld. Dat noem je een evolutionaire stamboom.

Slide 23 - Tekstslide

Evolutionaire stamboom
Geeft aan of soorten meer of minder verwant zijn

Hoe lager in de stamboom hoe langer geleden

Slide 24 - Tekstslide

Bekijk het verwantschapsschema hiernaast.

Wat is de meest recente, gemeenschappelijke voorouder van de wolf, de luipaard en de kat?
A
A
B
B
C
C

Slide 25 - Quizvraag


Een verwantschapsschema

In de afbeelding is in een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Welke soort is eerder ontstaan, soort 3 of soort 7?




A
soort 3
B
soort 7

Slide 26 - Quizvraag

Een verwantschapsschema (stamboom) bestaat uit een lijn die de ouderdom aangeeft met aftakkingen.
Byron zegt: hoe dichter de aftakkingen bij elkaar staan, hoe meer dezelfde eigenschappen organismen bezitten.
Jack zegt: hoe langer geleden de soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben, hoe meer ze verwant aan elkaar zijn.
Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
Alleen Byron heeft gelijk.
B
Alleen Jack heeft gelijk.
C
Geen van beide heeft gelijk.
D
Zowel Byron als Jack hebben gelijk.

Slide 27 - Quizvraag

de stof met de erfelijke informatie
een verandering in de erfelijke informatie
proces waarbij een cel zich opsplits in twee nieuwe cellen
ontstaan van nieuw organisme met eigen genotype vanuit uit twee geslachtscellen met ieder hun eigen enkelvoudige genen
de zichtbare erfelijke eigenschappen
alle informatie over de erfelijke eigenschappen
een stukje van een chromosoom (of een stukje DNA) met informatie over één erfelijke eigenschap
een streng DNA waarin de informatie van meerdere erfelijke eigenschappen zit
Dat wat je van je ouders aan eigenschappen hebt meegekregen
erfelijkheid
genotype
fenotype
chromosoom
gen
DNA
celdeling
geslachtelijke voortplanting
mutatie

Slide 28 - Sleepvraag

Aan de slag...
3.7   Verwantschap
Opdracht 1 t/m 8

Slide 29 - Tekstslide