1B-1 Herhaling grammatica

Welkom!
 Telefoons in de tas, laptop dicht op tafel.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
 Telefoons in de tas, laptop dicht op tafel.

Slide 1 - Tekstslide

Planning aankomende periode
  • Vrijdag 2 februari:
Toets Grammatica en Spelling

-> komende lessen: uitleg grammatica
-> zelfstandig oefenen: spelling (PLOT: spellingapp + app werkwoordspellen)


Leerstof toets:
  • TOOLBOX Plot: Grammatica 1, Grammatica 2 en Grammatica 3
  • TOOLBOX Plot: Schrijven 2 (alle delen waar 'Spelling' voor staat en de onderdelen 'Werkwoordspelling', de rest niet)
  • LessonUp

Slide 2 - Tekstslide

Vorige lessen

  • zelfstandig naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijk naamwoorden 
  •  hulpwerkwoorden, zelfstandig werkwoorden en koppelwerkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (znw)
znw = een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.

  • Je kunt een zelfstandig naamwoord meestal in het meervoud zetten.
- kat > katten - Dordrechter > Dordrechters - emotie > emoties -
  • Je kunt er ook vaak een verkleinwoord van maken.
-        katje        -               Dordrechtertje              -        emotietje           -

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (ZNW)
ZNW = een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.

  • Je kunt er meestal een lidwoord voor zetten.
-        de kat          -         de Dordrechter          -         het emotietje        -
  • Ook namen zijn zelfstandige naamwoorden.
-       Lot         -            Jesse              -                Dragonfly                -

Slide 5 - Tekstslide

Twee soorten zelfstandig naamwoord

Concreet zelfstandig naamwoord = iets tastbaars, wat je aan kunt raken.

Abstract zelfstandig naamwoord = iets wat je niet kunt aanraken (vrede of twijfel) / wat niet bestaat (zoals Zweinstein).

Slide 6 - Tekstslide

De tijd (uur, minuut etc.) = abstract
De klok = concreet

Slide 7 - Tekstslide

De liefde = ?
De voetbal = ?

Slide 8 - Tekstslide

Zoë gelooft in elfjes.

Zit er een zelfstandig naamwoord in de zin?
A
Nee
B
Ja, Zoë.
C
Ja, elfjes.
D
Ja, elfjes en Zoë.

Slide 9 - Quizvraag

Bepaald en onbepaald lidwoord
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord!

Er zijn in het Nederlands drie lidwoorden: de, het, een.

Bepaald lidwoord: de, het.
Onbepaald lidwoord: een.




Slide 10 - Tekstslide

Ik loop naar het park.
Het =
A
Een bepaald lidwoord.
B
Een onbepaald lidwoord.
C
Geen lidwoord.

Slide 11 - Quizvraag

Het waait.

Het =
A
Een lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 12 - Quizvraag

Ik ga zitten op een bankje.
Een =
A
Een bepaald lidwoord.
B
Een onbepaald lidwoord.
C
Geen lidwoord.

Slide 13 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.
Kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan.

De stoere filmster.
De filmster is stoer.


Slide 14 - Tekstslide

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Zegt van welke stof iets gemaakt is.

Een gouden horloge.
De papieren tas.

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Ga naar PLOT
  • Ga naar Grammatica 1 -> les 1
  • Maak opdracht 1-2 (zelfstandig naamwoord,
lidwoord, bijvoeglijk naamwoord)

Klaar? Oefenen in spellingapp of app werkwoordspellen!

Slide 16 - Tekstslide

Korte pauze!
timer
6:00

Slide 17 - Tekstslide

Ze had goed willen leren voor de toets.

Hoeveel werkwoorden zie je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quizvraag

Ze had goed willen leren voor de toets.

Wat is het belangrijkste werkwoord dat laat zien wat er gebeurt?
A
had
B
willen
C
leren

Slide 19 - Quizvraag

Werkwoord (ww)

Een werkwoord is:

- iets wat je kunt doen of wat kan gebeuren.

- je kunt er een ik/hij/wij-rijtje van maken  (= vervoegen).


Bijvoorbeeld:

 Over zes weken hoopt zij te bevallen van een meisje.

 De dinosaurus is al jaren uitgestorven.



Slide 20 - Tekstslide

Werkwoord: zww + hww

Er zijn verschillende soorten werkwoorden:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Belangrijkste werkwoord in de zin (geeft de actie aan)

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

   -  Heb je meerdere werkwoorden? Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.


2.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww en zijn alle andere werkwoorden hww.



Slide 21 - Tekstslide

Belangrijk:
Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd een hww!

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeelden hww en zww
Wij schrijven netjes in ons schrift.
In de winkel hebben ze brood gekocht.
Ik hoop nog ver te kunnen fietsen.

Slide 23 - Tekstslide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 24 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 25 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 26 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 27 - Sleepvraag


  • Zelfstandig oefenen Spellingapp + app werkwoordspellen




Slide 28 - Tekstslide