Leestekens en voltooid deelwoord

Ik gebruik een hoofdletter...
A
aan het einde van de zin
B
bij voornamen en achternamen
C
voor Opa en Oma
D
wanneer ik daar zin in heb
1 / 43
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ik gebruik een hoofdletter...
A
aan het einde van de zin
B
bij voornamen en achternamen
C
voor Opa en Oma
D
wanneer ik daar zin in heb

Slide 1 - Quizvraag

Antwoord B: bij voornamen en achternamen
Welk woord is goed geschreven?


A
tafel
B
Tafel
C
tafeL
D
TAFEL

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke leestekens kennen we?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik
De leestekens
 .   ,    :    !    ? " "

Hoofdletters
Begin van een zin en namen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Waarom leestekens?
  • Leestekens maken een tekst duidelijker en beter te lezen.

  • De lezer kan de tekst zo beter begrijpen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze leestekens kennen we al:

  • punt .
  • komma ,
  • vraagteken ?
  • uitroepteken !
  • Aanhalingstekens " "
  • Dubbele punt : 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Punt  .

  • Aan het einde van een zin zet je een punt, daarmee laat je zien dat de zin is afgelopen.


  1. Vandaag heb ik een voetbalwedstrijd.
  2. Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


In welke zin staat de punt goed?
A
Morgen is. het woensdag
B
Morgen. is het woensdag
C
Morgen is het woensdag.
D
Morgen is het woensdag...

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Komma ,
  • Je schrijft een komma om even te rusten in een zin.
  • Tijdens het hardop lezen, stop je even bij de komma.
  • Je gebruikt een komma in een opsomming.

  1. Ik eet graag: Salade, kip, koekjes en rijst.
  2. Ik heb dat nog niet gedaan, omdat ik geen tijd had.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is de komma goed gebruikt?
A
Ik ben blij, met mijn cijfer ik had, ook goed geleerd.
B
Ik ben blij met mijn cijfer ik, had ook goed geleerd
C
Ik ben blij, met mijn cijfer ik had ook goed geleerd.
D
Ik ben blij met mijn cijfer, ik had ook goed geleerd.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraagteken ?

  • Na een vragende zin zet je een vraagteken.



  1. Tot hoe laat ben jij op school?
  2. Neem jij mijn tas mee?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welke zin is goed?
A
Wat is mijn leukste vakantieland.
B
Wat is mijn leukste vakantieland!
C
Wat is mijn leukste vakantieland?
D
Wat is mijn leukste vakantieland...

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitroepteken !

  • Staat aan het einde van de zin, om aan te geven dat iemand hard roept.
  • Of om een bevel of waarschuwing te geven.

  1. Ik ben beneden!
  2. Ik heb gewonnen!
  3. Kom hier!



Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


In welke zin staat de uitroepteken goed?
A
Ik ben geslaagd!
B
Ik ben geslaagd?
C
Ik ben geslaagd,
D
Ik ben geslaagd.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op dit leesteken eindigt een gewone zin.
Als je iets roept of een bevel geeft, eindigt je zin op dit leesteken.

Een vraagzin eindigt op dit leesteken.
Bij dit leesteken rust je even in een zin.
,

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze leestekens gaan we extra oefenen:

  • Dubbele punt:


  • Dubbele aanhalingstekens:                          

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt :
  • Voor een opsomming.
  • Als aankondiging.


  1. Mijn lievelingsdieren zijn: Honden, katten en beren.
  2. Ik heb een nieuwtje: Ik ga op vakantie naar Texel!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de dubbele punt goed in de zin?
A
Hasan zei: ik wil een nieuwe fiets.
B
Hasan: zei, ik wil een nieuwe fiets.
C
Hasan zei, ik wil een: nieuwe fiets.
D
Hasan zei: ik wil: een nieuwe fiets.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de dubbele punt goed in de zin?
A
Ik kan kiezen: uit rood of blauw.
B
Ik kan kiezen uit: rood of blauw.
C
Ik kan: kiezen uit rood of blauw.
D
Ik kan kiezen uit rood: of blauw.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens " " 
  • Aanhalingstekens zet je om zinnen heen.
  • Aanhalingstekens gebruik je bij een citaat (iets wat iemand letterlijk zegt).

  1. Ik zei: “Ik hou van appeltaart.”
  2. De kassière vroeg: “Hebt u een klantenkaart?”
  3. De juf riep: “Stilte!”

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld aanhalingstekens:
  • "Wat zullen we eten?", vroeg Lars.
  • "Hier ben ik geboren", zegt Bilal.
  • Asha zei: "Ik wil geen thee."
  • "Wat heb je weer lekker gekookt!", zegt Kesha. 

Let op! Gedachte = (geen aanhalingstekens)
Ik dacht: wat raar dat ik niet naar binnen mag.






Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra uitleg aanhalingstekens
  • De punt, het uitroepteken of het vraagteken valt binnen de aanhalingstekens.


  • Bij gedachten zet je geen aanhalingstekens.




Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Heb je ook zo'n lieve opa? "zei Piet."
B
"Heb je ook zo'n lieve opa?", zei Piet.
C
"Heb je ook" zo'n lieve opa? zei Piet.
D
"Heb je ook zo'n lieve opa? zei Piet."

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
"Mijn lievelingseten" is lasagne, zegt mama.
B
Mijn lievelingseten is lasagne, "zegt mama."
C
"Mijn lievelingseten is lasagne, zegt mama".
D
"Mijn lievelingseten is lasagne", zegt mama.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Jayden zei: Ik lust "geen koffie."
B
"Jayden zei: Ik lust geen koffie."
C
Jayden zei: "Ik lust geen koffie."
D
"Jayden zei:" Ik lust geen koffie.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voltooid deelwoord

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is een werkwoord in de zin.
Ook hier moet je kijken of het zwak of sterk is.
Een voltooid deelwoord vertelt dat iets klaar is.
Wat is het voltooid deelwoord?
  • Het voltooid deelwoord begint met ge- / be- / ver- / ont.
  • Het voltooid deelwoord is nooit de persoonsvorm in de zin.
  • Het voltooid deelwoord heeft altijd een hulpwerkwoord bij zich.

Slide 28 - Tekstslide

Lees samen de theorie.
Hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 
Kan jij bij elk rijtje nog een ander voltooid deelwoord bedenken?
1

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een voltooid deelwoord bestaat uit.....
A
alleen de persooonsvorm
B
de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in een zin
C
een bijvoeglijk naamwoord en de persoonsvorm
D
ik weet het niet

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord van bekeuren
A
bekeurd
B
bekeurt

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord?

Het vliegtuig is ...
A
landen
B
geland
C
gelant
D
gelande

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voltooid deelwoord
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord: kiezen
A
gekiest
B
gekoos
C
gekozen
D
gekiezen

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord?
A
is
B
gestruikeld

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord? ik heb ...... (kopen)
A
gekochd
B
gekoopt
C
gekoopd
D
gekocht

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord van gebeuren
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord van rijden
A
gereden
B
gerijd

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van interviewen?
A
geinterviewd
B
geïnterviewd
C
geinterviewt
D
geïnterviewt

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies