Samenstellingen 2

DOEL

1. Je kunt samenstellingen herkennen.


2. Je kunt een klinkerbotsing herkennen en vervolgens de samenstelling correct spellen.







1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

DOEL

1. Je kunt samenstellingen herkennen.


2. Je kunt een klinkerbotsing herkennen en vervolgens de samenstelling correct spellen.







Slide 1 - Tekstslide

Wat is een samengesteld woord?

Slide 2 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
trap + huis

Slide 3 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
stoel + dans

Slide 4 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
buur + ruzie

Slide 5 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
leerling + raad

Slide 6 - Open vraag

Maak een samenstelling van de woorden:
boodschap + kar

Slide 7 - Open vraag

Samenstellingen

Twee of meer bestaande woorden die aan elkaar een nieuw woord vormen.


Bijvoorbeeld:

fiets + tas = fietstas

Slide 8 - Tekstslide

Samenstellingen

Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken.


fiets + maker = fietsenmaker

beer + sterk = beresterk

dorp + café = dorpscafé

Slide 9 - Tekstslide

Bij klinkerbotsingen
  • zee-eend
  • toe-eigenen
  • foto-onderschrift

Slide 10 - Tekstslide

0

Slide 11 - Video

Hoe schrijf je: stereo+installatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 12 - Quizvraag

Hoe maak je de samenstelling:
beer + gezellig
A
berengezellig
B
beregezellig
C
beergezellig
D
beregezellie

Slide 13 - Quizvraag

Hoe schrijf je: auto+onderdelen
A
autoonderdelen
B
auto-onderdelen
C
autonderdelen
D
autoönderdelen

Slide 14 - Quizvraag

Hoe schrijf je: astma+aanval
A
astmaanval
B
astmaáanval
C
astma-aanval

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je diploma+uitreiking?
A
diplomauitreiking
B
diploma-uitreiking

Slide 16 - Quizvraag

Hoe schrijf je minister+president?
A
minister-president
B
ministerpresident

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je rode+wijn+glazen?
A
rode wijnglas
B
rodewijn glas
C
rodewijnglas

Slide 18 - Quizvraag