Voorzetsel; zijn de woorden om, aan, in, onder, tussen,tijdens, na, voor , onder, met, gedurende (denk aan de kast).
De grote man liep op de weg.
lw bn zn ww vz lw zn
Telwoord; Alles wat met hoeveelheid te maken heeft
tweede, derde, veel, honderd, tiende
De 30ste man liep op de weg
lw tw zn ww vz lw zn