O.t.t. van zwakke werkwoorden

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden 

in 
tegenwoordige tijd

Slide 2 - Tekstslide

Der Stamm von "wohnen" lautet:
A
woh
B
wohn
C
wohne

Slide 3 - Quizvraag

de stam van het werkwoord
          Bijna alle ww in het Duits 
          eindigen op -en.
          Als je -en eraf haalt 
          hou jij de stam over: 

b.v. wohnen, stam is dan wohn-
       machen, stam is dan mach-

Slide 4 - Tekstslide

zwakke Werkwoorden tegenwoordige tijd
zwakke ww

(lachen)
ich
lach-e
du
lach- st 
er/sie/es
lach-t
wir
lach- en
ihr
lach -
sie/Sie
lach - en
volt. deelwoord
ge - lach - t

Slide 5 - Tekstslide

Regel: feesttenten 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de stam van een zwak werkwoord in het Duits?
timer
0:10
A
ik-vorm
B
hele werkwoord
C
hele werkwoord -(e)n
D
hij-vorm

Slide 7 - Quizvraag

lachen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
lache
lacht
lachst
lachen
lacht
lachen

Slide 8 - Sleepvraag

Meine Mutter (spielen)... Klavier.
A
spielst
B
spielen
C
spielt
D
spiele

Slide 9 - Quizvraag

Ich wohne in Dordrecht und wo (wohnen) du?
A
wohnt
B
wohnst
C
wohnest
D
wonst

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoorden met stam op s/ss/ß/z


reisen


küssen


tanzen
ich
reis -e
küss - e
tanz - e
du
reis  -  t
küss - t 
tanz - t
er/sie/es
reis  - t
küss - t
tanz - t
wir
reis  - en
küss - en
tanz - en
ihr
reis  - t
küss - t 
tanz- t
sie/Sie
reis - en
küss - en 
tanz- en
!!!
ge - reis  - t
ge - küss - t
ge - tanz - t

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden met stam op s/ss/ß/z


reisen


küssen


tanzen
ich
reis -e
küss - e
tanz - e
du
reis  -  t
küss - t 
tanz - t
er/sie/es
reis  - t
küss - t
tanz - t
wir
reis  - en
küss - en
tanz - en
ihr
reis  - t
küss - t 
tanz- t
sie/Sie
reis - en
küss - en 
tanz- en
!!!
ge - reis  - t
ge - küss - t
ge - tanz - t

Slide 12 - Tekstslide

tanzen (dansen) - du ________
A
tanzst
B
tanst
C
tanzt
D
tanzest

Slide 13 - Quizvraag

Meine Freundin (heiraten) ...
nächsten Monat.
A
heiratt
B
heiratet
C
heiratest
D
heirate

Slide 14 - Quizvraag

Du (reden) ... zu viel!
A
rede
B
redst
C
redest
D
redet

Slide 15 - Quizvraag

Warum (reißen=scheuren) du die Seiten aus dem Buch?
A
reißt
B
reißst
C
reist
D
reißest

Slide 16 - Quizvraag

Was (machen)... du am Wochenende?

A
mache
B
macht
C
machst
D
machen

Slide 17 - Quizvraag

Wie oft (gießen=gieten)... du die Blumen?

Slide 18 - Open vraag

Wie lange (warten) ... Sie schon, Frau Meier?

Slide 19 - Open vraag

Hausaufgaben
Maak opdrachten in de stencil via Teams - opdrachten - huiswerk week 36

kijk indien nodig naar de uitleg video's via Teams - Posts
Viel Erfolg 
schönes Wochenende 

Slide 20 - Tekstslide

ENDE

Slide 21 - Tekstslide

der die of das?

Slide 22 - Tekstslide

herhaling: der, die, das und die

Slide 23 - Tekstslide

ein / kein 
een
ein-
geen
kein-

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Regels ein / kein 
  • Bij mannelijk (der) / onzijdig (das) komt er niks achter ein of kein 
  • Bij vrouwelijk / meervoud (die) komt er achter ein/ kein een -e.   
M
V
O
MV
ein Mann
eine Frau
ein Kind
-
kein Mann
keine Frau
kein Kind
keine Kinder

Slide 26 - Tekstslide

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der
die
das
die
ein
keine
eine
ein

Slide 27 - Sleepvraag

Ja, das ist ein/eine Lehrer.
A
eine
B
ein

Slide 28 - Quizvraag


Nein, das ist kein / keine Lehrer
A
kein
B
keine

Slide 29 - Quizvraag

Ich habe kein / keine Schwester
A
kein
B
keine

Slide 30 - Quizvraag

Kein/Keine Arzt kann mir helfen.
A
Kein
B
Keine

Slide 31 - Quizvraag

... Bücher
A
kein
B
keine

Slide 32 - Quizvraag

... Haus
A
ein
B
eine

Slide 33 - Quizvraag

Zelfstandig
Havo 2  Grammatikübungen im classroom
                 Wörterlisten lernen

Havo 3  Hören mit LInks im classroom

Slide 34 - Tekstslide