B&F, spelling, blok 5 week 2 les 4

Spelling: blok 5 week 2 les 4
Doel: leren schrijven van het cadeauwoord
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling: blok 5 week 2 les 4
Doel: leren schrijven van het cadeauwoord

Slide 1 - Tekstslide

Noem cadeauwoorden

Slide 2 - Woordweb

Noem kilowoorden

Slide 3 - Woordweb

Noem zoveel mogelijk woorden van het gids-rijtje

Slide 4 - Open vraag

We oefenen met het klankgroepenwoord
1. de plumeau

2. het cadeau


Slide 5 - Tekstslide

Welke tijd?
Wij hebben gekregen.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 6 - Quizvraag

Welke tijd?
verzend jij?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 7 - Quizvraag

Welke tijd?
zij vond
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 8 - Quizvraag

Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Slide 9 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: verzenden
ik ............. Tom................. ...............jij?

Slide 10 - Open vraag

Vul het werkwoord in: krijgen
Tegenwoordige tijd: de juf........................
Verleden tijd: de juf.........................
Voltooide tijd: de juf..........................

Slide 11 - Open vraag

Vul het werkwoord in: vinden
Tegenwoordige tijd: de juf........................
Verleden tijd: de juf.........................
Voltooide tijd: de juf..........................

Slide 12 - Open vraag

Instructie
Regel: Cadeauwoord. Ik hoor oo, maar ik schrijf eau 
(nummer 24)

-het cadeau
-het niveau




Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf op:

Slide 16 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 17 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 18 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 19 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 20 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 21 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 22 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden?
A
verwacht
B
in
C
vliegen
D
naar

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
A
verwacht
B
in
C
ochtend
D
Ivo de Haan

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
A
verwacht
B
Ivo de Haan
C
in de ochtend
D
in

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels?
A
de
B
naar
C
vliegen
D
in

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
verwacht
B
ochtend
C
naar
D
vliegen

Slide 27 - Quizvraag

Hoe ging de les?
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Gemiddeld

Slide 28 - Quizvraag

Goed gewerkt!
Succes met de volgende les! 

Slide 29 - Tekstslide