Les 6. Samenvattende les + oefentoets

Welkom M3
Les 6

Samenvattende les
Begrippen herhalen
Samenvatting
Oefentoets
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom M3
Les 6

Samenvattende les
Begrippen herhalen
Samenvatting
Oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Je kent alle behandelde begrippen en kunst deze toepassen op een nieuw voorbeeld
  • Je weet hoe je je het beste kunt voorbereiden op het schoolexamen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma vandaag
Ter voorbereiding op jullie SE in de toetsweek.
1. herhalen leerdoelen + vakbegrippen
2. oefenvragen vakbegrippen
3. oefentoets

Het bestaat uit reproductie vragen en toepassingsvragen. Op deze manier zal het SE er ook uit zien.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe leer je voor SE1?
- samenvatting + begrippen leren
- oefentoets maken
- lessonups doornemen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Leerdoelen SE1
LEERDOELEN

- je kunt de begrippenlijst toepassen op een nieuw voorbeeld
- je kunt in een voorbeeld spelgegevens herkennen, benoemen en toepassen
- je kunt in een voorbeeld vormgevingsmiddelen herkennen, benoemen en toepassen
- je kunt een analyse maken van non-verbale en verbale uitingsmogelijkheden + gebruik van spelgegevens 



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vakbegrippen algemeen
INHOUD ALGEMEEN

- je weet wat de spelgegevens zijn
- je kent de onderdelen van verbale en non verbale expressie
- je weet wat theatrale middelen zijn: spelgegevens, mise-en-scene en theatervormgevingsmiddelen
- je weet wat de functies van drama zijn: amuseren, informeren/leren, overtuigen
- je weet wat de spanningsopbouw is: expositie, motorisch moment, ontwikkeling, climax en afloop
- je weet de begrippen rondom tekst: bewerken, claus, dialoog, monoloog, personage, regieaanwijzing, toneelschrijver, toneeltekst
- je weet wat de theatervormen zijn
- je weet de verschillende kunstdisciplines zijn
- manieren van verwijzen naar de werkelijkheid
- dramatische technieken 

SCHRIJF VOOR JEZELF OP WELKE JE NOG NIET KENT/BEGRIJPT








Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vakbegrippen SPEL EN REGIE
- non-verbale en verbale expressie - dramatische technieken
- improvisatietechnieken: accepteren, blokkeren, spelaanbod, associeren
- manieren van verwijzen naar de werkelijkheid - mise-en-scene
- rol: hoofdrol, bijrol, dubbelrol, figurant - rolopbouw: rolbiografie, rolinterview
- speelstijl: absurdistisch, fysiek uitvergrote/groteske speelstijl, realistische speelstijl
- speltechnieken: reageren, incasseren, identificeren, schakelen, spiegelen, transformeren
- denktekst en subtekst - karaktereigenschappen
- hoge en lage status
- tableau vivant
- typetje 

SCHRIJF VOOR JEZELF OP WELKE JE NOG NIET KENT/BEGRIJPT








SCHRIJF VOOR JEZELF OP WELKE JE NOG NIET KENT/BEGRIJPT

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vakbegrippen THEATERVORMGEVING
- decor, geluid, geluidseffecten, grime en hairstyling, kostuum, licht, muziek, rekwisieten (vormgevingsmiddelen)

- licht: blackout, lichtontwerp, speciaaltje, totaaltje, toneelbelichting
- theatergebouw: lijsttoneel, vlakke vloer theater, openluchttheater 

SCHRIJF VOOR JEZELF OP WELKE JE NOG NIET KENT/BEGRIJPT

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




2. Oefenvragen vakbegrippen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit wat dramatiseren is.
A
Een tragedie van een stuk maken
B
Vorm van toneelspelen waarbij spelers onvoorbereid zijn
C
Theatraal vormgeven van een verhaal of idee
D
Een toneelstuk maken vanuit een bestaande toneeltekst

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de verschillende manieren om tot een theatervoorstelling te komen?
A
Dramatiseren, ensceneren en improviseren
B
Dramatiseren, improviseren en theatraliseren
C
Ensceneren en dramatiseren
D
Toneeltekst, impro en solo

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de theatrale middelen?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk het volgende fragment.
Wat is het motorisch moment en waarom?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het motorisch moment in deze scène?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn nog andere kunstvormen dan drama?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Andere kunstdisciplines/vormen
1) beeldende kunst: inclusief grafische vormgeving, architectuur, fotografie 

2. danskunst

3. film

4) muziek

5) literatuur

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn voordracht technieken?
A
Technieken om je voorkomen ( spel) aanweziger te laten zijn.
B
Poëzie en spoken word
C
Stemtechnieken om de aandacht vast te houden
D
Voordrachtskunsten proffesionaliseren

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is mimiek?
A
Mime technieken
B
Gezichtsuitdrukkingen
C
Lichaamshouding
D
Pantomime ( concreet uitbeelden)

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het volgende fragment zien we dat de acteurs zijn getransformeerd naar hun personages. Hoe zien we dat terug in stem, mimiek, fysiek en vormgevingsmiddelen bij Juf Ank?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:16
Beschrijf de transformatie van juf Ank

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn spelgegevens?

Slide 25 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

opdracht
Rol
Verhaal / Actie
Ruimte/ Plaats
Tijd
Motief
Waar
Wie
Wat
(Handeling / conflict)
Waarom
Wanneer

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een claus?
A
Hoogtepunt in het stuk
B
Het moment dat de souffleur de laatste cue geeft
C
Regieaanwijzing
D
Elk stuk tekst in een stuk, dat door 1 persoon achter elkaar wordt gezegd

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Oefentoets
Je gaat nu een oefentoets maken over de korte film A Single Life

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

4. Zelfstandig voorbereiden toets

Ga nu naar Teams > kies 1 of meer van de volgende:
- oefentoets te maken
- leerdoelen voor jezelf door te nemen
- rijtjes drama leren

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Checklist
o Ik ken en begrijp alle begrippen uit de samenvatting
o Ik herken de 5 W’s in een scène (wie, wat, waarom, waar, wanneer)
o Ik weet wat mise-en-scène en vormgevingsmiddelen zijn
o Ik kan voorbeelden geven van verbale en non-verbale expressie
o Ik begrijp spanningsopbouw (expositie t/m afloop)
o Ik ken de verschillende dramatische technieken
o Ik herken de functie van een scène: amuseren, informeren of overtuigen
o Ik kan fragmenten analyseren (zoals de YouTube-video)
o Ik heb geoefend met toetsvragen en voorbeeldfragmenten
o Ik heb de oefentoets (en antwoorden) doorgenomen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ga je je voorbereiden op SE1?
Waar kun je al het materiaal vinden?

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb je nog laatste vragen of opmerkingen voor SE1?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

OEFENTOETS DEEL 1 – SPELGEGEVENS (5 W’s)

  1. WIE is Pia?
  2. WAT gebeurt er als Pia de plaat opzet?
  3. WAAROM doet ze dat denk je – wat is haar motief?
  4. WAAR speelt het verhaal zich af?
  5. WANNEER speelt het zich af – of zie je verschillende momenten?

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OEFENTOETS DEEL 2 – THEATRALE MIDDELEN

6. Noem 2 theatervormgevingsmiddelen die je ziet in de animatie.
7. Wat valt op aan de mise-en-scène? (Bijv. positie, beweging, omgeving)
8. Wat voor lichtgebruik herken je? (bijv. speciaaltje, totaaltje)
9. Wat hoor je aan geluid of muziek? Wat voor sfeer geeft dat?
10. Welke rekwisiet is het belangrijkst in dit verhaal?

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OEFENTOETS DEEL 3 - SPELTECHNIEKEN

11. Noem een voorbeeld van non-verbale expressie (houding, mimiek).
12. Is er verbale expressie in dit fragment? Leg uit.
13. Welke speltechniek zie je: reageren, incasseren, transformeren, spiegelen?
14. Wat valt op aan de speelstijl van deze animatie? (realistisch, absurdistisch, fysiek)
15. Noem een voorbeeld van subtekst in de film (wat wordt niet gezegd, maar voel je wel?).


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OEFENTOETS DEEL 4 
16. Wat is het motorisch moment in dit verhaal?
17. Wanneer is de climax?
18. Welke dramatische techniek wordt gebruikt om tijdsprongen te maken?
19. Is er sprake van een verwijzing naar de werkelijkheid (metafoor, typering, omkering)?
20. Wat is de functie van deze film? (Amuseren, informeren, overtuigen, overhalen)

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EXTRA VRAGEN - VERDIEPING
21. SCHRIJFOPDRACHT – Dialoog
Stel je voor dat Pia wél kon praten in deze scène.
> Schrijf een korte dialoog (4 tot 6 zinnen) tussen Pia (jong) en Pia (oud) waarin ze praten over keuzes in het leven.
→ Gebruik minstens één emotie en één duidelijke intentie per personage.

22. SPANNINGSBOOG – Analyse
Beschrijf de spanningsboog in deze korte film:
  1. Wat is het beginpunt (expositie)?
  2.  Wanneer begint de spanning echt (motorisch moment)?
  3.  Wat is het hoogtepunt (climax)?
  4.  En hoe eindigt het (afloop)?
Gebruik korte zinnen of bulletpoints.

Slide 39 - Tekstslide

21. 
Pia jong: “Als ik dit draai, zie ik misschien wat ik later word...”
Pia oud: “Wees voorzichtig. Soms is niet weten beter.”
Pia jong: “Maar ik ben zo nieuwsgierig!”
Pia oud: “Sommige keuzes kun je niet terugdraaien...”

22. 
Expositie: Pia ontvangt of vindt de plaat.

Motorisch moment: Ze legt de plaat op en beweegt de naald → tijdsprong.

Climax: Ze belandt ineens op haar sterfbed.

Afloop: De plaat loopt vast; ze verdwijnt. De tijd is op.