mbo 4 hoofdstuk 1 - 4 rekenen met geld

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het eind van de les
  • begrijp je dat de cijfers achter de komma bij geldbedragen de betekenis   hebben van de centen.
  • begrijp je hoe hij dit kan gebruiken bij het handig rekenen als dit een keer   zonder rekenmachine moet.
  • kan je zonder rekenmachine bedragen optellen en aftrekken.
  • kan je zonder rekenmachine kleine geldbedragen met een kleine factor vermenigvuldigen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel is het totaal?
€ 3,45 en € 6,20 en € 7,55

Slide 8 - Open vraag

Bij het optellen mag je de volgorde aanpassen. In dit geval vormen € 3,45 en € 7,55 samen een mooi bedrag: € 11,00. € 11,00 + € 6,20 = € 17,20

Nick koopt 4 ijsjes van € 2,40
Hoeveel betaalt hij in totaal?

Slide 9 - Open vraag

Vind je rekenen met kommagetallen lastig, dan kan je rekenen met centen.
4 × € 2,40 = 4 × 240 cent = 960 cent = € 9,60

Bram heeft een budget van
€ 10 voor een cadeau.
Hoeveel maskers kan hij voor
dat bedrag maximaal kopen?

Slide 10 - Open vraag

3 maskers kosten samen 2 × € 1,75 = € 3,50
Dus 6 maskers kosten samen 2 × € 3,50 = € 7,00
Je kan dan niet nog een keer gebruik maken van de 3 halen 2 betalen, want dan komt je op € 10,50 uit.
Je kan er dus nog maar één masker bijkopen.
In totaal koop je 7 maskers voor € 7,00 + € 1,75 = € 8,75