Par 5.1 Nieuwe Steden

5.1 nieuwe steden 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

5.1 nieuwe steden 

Slide 1 - Tekstslide

Tijdvak 4: Tijd van steden en staten
1000-1500

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling Middeleeuwen
Voor we beginnen met hoofdstuk 5 gaan we eerst kijken wat jullie nog weten over de eerste helft van de Middeleeuwen (hoofdstuk 4). 

Slide 3 - Tekstslide

Van welk rijk was Karel de Grote de koning?
A
Friezen
B
Franken
C
Saksen
D
Vandalen

Slide 4 - Quizvraag

Wie stond er bovenaan in het leenstelsel?
A
Leenheer
B
Leenman
C
Achterleenman
D
Horige

Slide 5 - Quizvraag

Welke uitvinding in de landbouw zorgde voor grotere oogsten?
A
Kunstmest
B
Tweeslagstelsel
C
Drieslagstelsel
D
De ploeg

Slide 6 - Quizvraag

Middeleeuwse stad

Slide 7 - Woordweb

Waarom nam de handel toe vanaf het jaar 1000?
A
De steden groeiden hard
B
De wegen waren altijd goed onderhouden
C
Mensen waren heel rijk
D
De oogsten werden groter

Slide 8 - Quizvraag

Waarom konden handelaren makkelijker en verder reizen vanaf het jaar 1000?

Slide 9 - Open vraag

Op welke plekken ontstonden vaak steden?

Slide 10 - Woordweb

Noem een voorbeeld van een ambacht

Slide 11 - Woordweb

Slide 12 - Video

Meer handel
vanaf het jaar 1000
  • Na het jaar 1000 beter met de landbouw (bemesting land en gebruik van betere werktuigen)
  • Hierdoor grotere oogsten. Men hield een deel van de oogst zelf en een ander deel werd verhandeld op de mark voor geld

Slide 13 - Tekstslide

Meer handel
vanaf het jaar 1000
  • Handelaren kochten nieuwe producten met het verdiende geld om weer verder te verhandelen
  • Europa was veiliger, dus reizen ging makkelijker voor de handelaren. Hierdoor konden er, bijvoorbeeld, producten uit alle hoeken van Europa en Azië komen

Slide 14 - Tekstslide

Een goede plek
  • Handelaren zoeken plek om producten op te slaan en te verkopen.  
  • Een plek aan handelsroute bij een kruispunt van wegen of rivieren. 
  • In de buurt van kasteel of klooster.
  • Op die plekken onstonden nieuwe steden.

Slide 15 - Tekstslide

Eigen baas zijn
  • Bisschop of edelman was de baas in gebied waar stad lag
  • Toen steden groter werden, wilden burgers zelf baas zijn
  • Steden kregen stadsrechten -> Afspraken tussen de heer en de stad
  • In ruil voor de stadsrechten moesten de burger belasting betalen en de heer helpen in oorlogstijd

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Schout, schepenen en burgemeester
  • Stad met stadsrechten had eigen bestuur
  • Schout en zijn rakkers hielden orde in de stad
  • Schepenen bepaalden welke straf een misdadiger kreeg  (kregen ook advies van een raad)
  • Burgemeester was hoofd adviesraad.
  • Schout, schepenen en burgemeesters vormden samen bestuur van de stad

Slide 18 - Tekstslide

Stadsbestuur nu
  • Iedere gemeente heeft eigen bestuur (gemeenteraad) -> wordt iedere 4 jaar gekozen
  • Gemeenteraad maakt plannen en regels, kiezen wethouders
  • Wethouders voeren het beleid van de gemeenteraad uit
  • De burgemeester wordt benoemt door de regering. Burgemeester is hoofd van de politie in zijn gemeente

Slide 19 - Tekstslide

Begrippen (in de tijd van steden en staten):
  • Burgemeester - Voorzitter van de adviesraad
  • Schepenen - Zij bepalen de straf voor een misdaad
  • Schout - Hij liet misdadigers opsporen en klaagde ze aan bij de schepenen
  • Stadsrechten - Recht van een stad op eigen bestuur

Slide 20 - Tekstslide

Begrippen (in het heden):
  • Burgemeester - Voorzitter van de gemeenteraad en hoofd van de politie
  • Gemeenteraad - Gekozen groep mensen die besluiten neemt over wat er in de gemeente moet gebeuren
  • Wethouder - Voert de besluiten van de gemeenteraad uit

Slide 21 - Tekstslide

Werkboek
Bladzijdes 76 en 77
Opdrachten 2, 5, 9 en 10

Slide 22 - Tekstslide