genetica

genetica
= de wetenschap die de erfelijkheid onderzoekt
1 / 163
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 163 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

genetica
= de wetenschap die de erfelijkheid onderzoekt

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les 
  • Definitie genetica
  • DNA
  • Begrippen i.v.m. erfelijkheid
  • Mendel
  • Monohybride kruising 

Slide 2 - Tekstslide

1.2 Definitie genetica
= de wetenschap die de erfelijkheid onderzoekt

Dit houdt in:
  • eigenschappen die overgaan van ouders op nakomelingen 
  • wijze waarop die eigenschappen worden overgedragen
  • factoren die invloed hebben op het tot uiting komen van de eigenschappen 

Slide 3 - Tekstslide

Verschillende disciplines 

Klassieke genetica
  • bestudeerd hoe eigenschappen worden overgedragen (fysieke kenmerken, uiterlijk) 

Moleculaire genetica
  • studie van DNA, RNA en eiwitten 

Populatiegenetica
  • genetische samenstelling van grotere groepen

Kwantitatieve genetica 
  • wiskundig en statisch, verbanden tussen DNA en eigenschappen waarvoor dit codeert 

Slide 4 - Tekstslide

celkern-chromosomen-DNA

Slide 5 - Tekstslide

DNA staat voor desoxynucleïnezuur:
- Dubbele helix
- bouwsteen = nucleotiden

Nucleotide:
1. desoxyribose (pentose-suiker) - een suiker
2. fosforzuur - een fosfaatgroep
3. nucleïnebase - een organische stikstofbase
  
  - Adenine
  - Guanine
  - Cytosine 
  - Thymine 

Slide 6 - Tekstslide

Nucleotide is een...
A
Stikstofbase + fosforgroep
B
Stikstofbase + suikergroep
C
Stikstofbase + suiker +fosforgroep
D
Stikstofbase

Slide 7 - Quizvraag

Bouw van DNA
  • Twee lange ketens van nucleotiden
  • Dubbele helix


Slide 8 - Tekstslide

Wat vormt de ruggengraat van de dubbele helix van DNA?
A
Waterstofbruggen
B
Desoxyribose
C
Stikstofbase
D
Fosfaatgroep

Slide 9 - Quizvraag

Drie opeenvolgende nucleotiden coderen voor een aminozuur
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Bouw DNA






Veel paren samen vormen een gen

Slide 11 - Tekstslide

Bouw DNA en RNA nucleotide

Slide 12 - Tekstslide

Bouwbeschrijving
In de kern liggen chromosomen.

chromosomen
Gemaakt van de stof DNA.

Elke celkern bevat 46 chromosomen. 
Alle chromosomen samen is het genoom






Slide 13 - Tekstslide

DNA
  • Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
  • DNA=informatie voor al je erfelijke eigenschappen.
  • Een gen is een stukje DNA.
  • Cellen gebruiken alleen de genen die ze nodig hebben.

Slide 14 - Tekstslide

Chromosoom

  • Bestaat uit een stof:      DNA  
DNA

  • In DNA zitten genen 

  • Genen bepalen huidskleur, oogkleur, haarkleur

Slide 15 - Tekstslide

Chromosomen

Slide 16 - Tekstslide

Chromosomen
De mens heeft in zijn lichaamscellen 46 chromosomen.

Je chromosomen liggen in vaste paartjes van 2, je hebt dus 23 paar chromosomen.


Slide 17 - Tekstslide

  • Dit is een chromosomenportret
  • Mensen hebben 23 paren chromosomen.
  • Total 46 chromosomen.
  • Behalve de Y en X chromosomen zijn de paren gelijk aan elkaar.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is DNA?
A
De plaats waarin de niet-erfelijke kenmerken zijn vastgelegd.
B
De plaats waar een mix ligt, van erfelijke en niet-erfelijke kenmerken.
C
De plaats waarin alle erfelijke kenmerken zijn opgeslagen.
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is DNA?
A
DNA is een cel in je lichaam
B
DNA is een nieuwe Drum-and-Bass-sensatie
C
DNA is een bouwsteen in je lichaam die belangrijke (erfelijke) info bevat

Slide 20 - Quizvraag

DNA zit...
A
enkel in ons bloed en speeksel
B
enkel in ons bloed, speeksel en haar
C
enkel in ons speeksel en haar
D
in elke cel van ons lichaam

Slide 21 - Quizvraag

1.3 Enkele begrippen i.v.m. erfelijkheid
  • genen en allelen
  • genotype en fenotype
  • karyotype
  • homozygoot en heterozygoot
  • dominant en recessief

Slide 22 - Tekstslide

Genen
  • gen = onderdeel van chromosoom die de code bevat voor een bepaald kenmerk  
  • van elk gen één van moeder, één van vader  

Slide 23 - Tekstslide

Locus 
Plaats van een gen op een chromosoom 

Slide 24 - Tekstslide

Allelen
Elk gen heeft verschillende varianten

vb. bloedgroep (3 allelen)
  • A, B, O

Slide 25 - Tekstslide

Allelen 

Slide 26 - Tekstslide

Een variant op een gen noem je een allel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Haarkleur :
gen of allel?
A
gen
B
allel

Slide 28 - Quizvraag

Genotype en fenotype 
Genotype
  • eigenschappen bepaald door de genen  
  • erfelijke aanleg die opgeslagen ligt in het DNA 

Fenotype 
  • uiterlijke verschijningsvorm 
  • resultaat van genotype + uitwendige factoren (milieu)

Slide 29 - Tekstslide

Tweelingonderzoek
Eeneiige tweelingen op andere plaats opgegroeid 

Slide 30 - Tekstslide

Verandert bij het verven van je haar het fenotype en het genotype?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Het genotype en het fenotype veranderen
D
Het genotype en het fenotype veranderen niet

Slide 31 - Quizvraag

Het genotype kan veranderen, het fenotype niet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Wat geef je door aan jouw kinderen?

A
Genotype
B
Fenotype

Slide 33 - Quizvraag

Is het genotype van deze persoon veranderd? En het fenotype?
A
Beide zijn veranderd
B
Geen van beide is veranderd
C
Alleen genotype is veranderd
D
Alleen fenotype is veranderd

Slide 34 - Quizvraag

Je fenotype wordt bepaald door je genotype en je omgeving
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Is in het voorbeeld het genotype veranderd?
En het fenotype?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel het genotype als het fenotype

Slide 36 - Quizvraag

Karyotype of karyogram 
Chromosomen onder microscoop 

Slide 37 - Tekstslide

Homozygoot en heterozygoot 
Homozygoot
  • zelfde allelen van een gen op de twee homologe chromosomen  

Heterozygoot
  • verschillende allelen van een gen op de twee homologe chromosomen  

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Als een organisme twee verschillende allelen heeft voor een gen, is dat organisme .......................... voor dat gen
A
Dominant
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Homozygoot

Slide 40 - Quizvraag

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 41 - Quizvraag

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 42 - Quizvraag

Dominant en recessief 
Dominant allel
  • komt tot uiting
Recessief allel
  • komt niet tot uiting als dominant allel aanwezig is 
Codominante allelen 
  • komen beide tot uiting 
Intermediaire allelen
  • mengvorm komt tot uiting

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Co-dominant betekent
A
Dat 1 van de 2 allelen van een gen dominant is
B
dat 1 van de 2 allelen van een gen recessief zijn
C
dat beide allelen van een gen recessief zijn
D
dat beide allelen van een gen dominant zijn

Slide 45 - Quizvraag

Een recessief allel komt alleen tot uiting als er géén dominant allel aanwezig is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 46 - Quizvraag

Bij iemand die heterozygoot is voor een gen zie je in het uiterlijk maar één allel terug. Het allel dat je wel ziet noem je .......1....., het allel dat je niet ziet is ......2....... .
A
1=Dominant 2=Homozygoot
B
1=Recessief 2=Dominant
C
1=Dominant 2=Recessief
D
1=Homozygoot 2=Dominant

Slide 47 - Quizvraag

Mendel
  • proeven met doodgewone tuinerwten 
  • normaal zelfbestuiving
  • knipt meeldraden af en kruist verschillende planten met elkaar 

Slide 48 - Tekstslide

Erfelijkheidswetten van Mendel
                 :

Slide 49 - Tekstslide

Monohybride kruising
Hybride 
= nakomeling van een kruising tussen twee verschillende rassen of soorten

Monohybride kruising 
= twee rassen verschillen slechts in één eigenschap 

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Video

Monohybride kruising proef
Kruising 
  • 2 erwtenrassen
  • verschillen in één eigenschap


Slide 52 - Tekstslide

enkele begrippen
P-generatie (oudergeneratie)
F1 = eerste generatie nakomelingen
F2= tweede generatie nakomelingen
F3= derde generatie nakomelingen 

Slide 53 - Tekstslide

Schematische voorstelling
F1= allemaal rond
F2= 3⁄4 rond en 1⁄4 gerimpeld

F2 -> zelfbestuiving

Slide 54 - Tekstslide

Schematische voorstelling
F3-generatie:
Uit ronde zaden:
  • 1/3: enkel ronde 
  • 2/3: 3/4 rond, 1/4 gerimpeld

Uit gerimpelde
  • enkel gerimpelde

Slide 55 - Tekstslide

Observatie 1 mendel
Ronde P-generatie en de F1- generatie hebben hetzelfde fenotype

Slide 56 - Tekstslide

Observatie 2 mendel
kruising F1- generatie
  • in F2- generatie terug twee fenotypen

Slide 57 - Tekstslide

Observatie 3 mendel
Zelfbestuiving ronde P-generatie: 
  • alleen rondzadige nakomelingen

Zelfbestuiving ronde F1- generatie: 
  • zowel ronde als gerimpelde zaden

Slide 58 - Tekstslide

Besluit 1 Mendel
  • In planten moeten erffactoren aanwezig zijn die als afzonderlijke eenheden van de ouders worden overgeërfd 
  • en de erffactoren moeten in tweevoud aanwezig zijn



Slide 59 - Tekstslide

Besluit 2 Mendel
P-generatie planten bezitten identieke erffactoren:
  • erffactoren ronde zaden : AA 
  • erffactoren gerimpelde zaden: aa


Slide 60 - Tekstslide

Besluit 2 Mendel
Dominant-recessief:
  • ronde erffactor (A) dominant
  • gerimpelde erffactor (a) recessief
  • genotype gerimpelde erwten: aa
  • genotype ronde erwten: AA of Aa  
  • erffactoren=genotype plant
  • waarneembare kernmerken= fenotype


Slide 61 - Tekstslide

Besluit 3 Mendel 
De erffactoren mengen niet en blijven als afzonderlijke eenheden bestaan.

Slide 62 - Tekstslide

Kwadraat van Punnett 
= voorspelling van het genotype en fenotype van de nakomelingen

vb: kruising homozygoot dominant + homozygoot recessief 
  • allel voor rood is dominant
  • allel voor wit is recessief

Voorspelling via kwadraat van Punnet?
  • 100% genotype Mm
  • 100% fenotype rood

Slide 63 - Tekstslide

Kwadraat van Punnet
Voorspelling nakomelingen P-generatie 

Genotype ronde zaden?
  • AA
Genotype gerimpelde zaden?
  • aa


Slide 64 - Tekstslide

Kwadraat van Punnet
Voorspelling nakomelingen P-generatie 

Voorspelling via kwadraat van Punnet?
  • Genotype: 100% Aa
  • Fenotype: 100% ronde zaden 

Slide 65 - Tekstslide

Kwadraat van Punnet
Voorspelling nakomelingen F1-generatie 

Genotype zaden F1-generatie?
  • Aa



Slide 66 - Tekstslide

Kwadraat van Punnet
Voorspelling nakomelingen F1-generatie 

Voorspelling via kwadraat van Punnet?
  • genotype: 1/4 AA, 1/4 aa, 2/4 Aa
  • fenotype: 3/4 rond, 1/4 gerimpeld 

Slide 67 - Tekstslide

Kwadraat van Punnet
Voorspelling nakomelingen F2-generatie (zelfbestuiving)

Genotype zaden F2-generatie?
  • 1/4 AA
  • 1/4 aa
  • 2/4 Aa


Slide 68 - Tekstslide

Kwadraat van Punnet
Voorspelling nakomelingen genotype AA?
  • genotype: 100% AA
  • fenotype: 100% rond

Voorspelling nakomelingen genotype Aa?
  • genotype: 1/4 AA, 1/4 aa, 2/4 Aa
  • fenotype: 3/4 rond, 1/4 gerimpeld 

Voorspelling nakomelingen genotype aa?
  • genotype: 100% aa
  • fenotype: 100% gerimpeld


Slide 69 - Tekstslide

1.6 Wetten van Mendel voor monohybride kruising
  • uniformiteitswet 
  • splitsingswet 

Slide 70 - Tekstslide

Uniformiteitswet 
Kruising twee homozygote individuen die in één kenmerk verschillen: 
  • alle F1- hybriden identiek (uniformiteit) 




Slide 71 - Tekstslide

Begrippen
  • raszuivere individuen = homozygote individuen 
  • hybriden = nakomelingen van een kruising
  • co-dominante allelen = bij kruising komen beide allelen tot uiting
  • intermediaire allelen = bij kruising komt mengvorm tot uiting

Slide 72 - Tekstslide

Uniformiteitswet
Fenotype bij dominante en recessieve allelen:
  • fenotype F1-hybriden = fenotype van één van beide ouders

Slide 73 - Tekstslide

Uniformiteitswet
Fenotype bij intermediaire allelen:
  • fenotype F1-hybriden = mengvorm fenotype van ouders

Slide 74 - Tekstslide

Uniformiteitswet
Fenotype bij co-dominante allelen:
  • fenotype F1-hybriden=       fenotype ouder1 + fenotype ouder2

Slide 75 - Tekstslide

Splitsingswet 
Kruising identieke F1- hybriden: 
  • nakomelingen opgesplitst in verschillende (!) fenotypen 
  • met vaste getalsverhouding tussen de twee ouderlijke fenotypen

Slide 76 - Tekstslide

Splitsingswet 
Fenotype bij dominant-recessieve kenmerken: 
  • nakomelingen opgesplitst in twee fenotypen
  • vaste verhouding 3/1  

Slide 77 - Tekstslide

Splitsingswet 
Fenotype F2- generatie bij intermediaire kenmerken: 
  • teken kwadraat van Punnet voor F2-generatie nakomelingen  


Slide 78 - Tekstslide

Splitsingswet 
Fenotype F2- generatie bij intermediaire kenmerken: 
  • nakomelingen opgesplitst in drie fenotypen
  • vaste verhouding 1/2/1                                                                                 -> moederlijk (P)/intermediair/vaderlijk(P)

Slide 79 - Tekstslide

Vraagstuk 1 monohybride kruising
Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Hieruit ontstaan 600 tabaksplanten. 

Hoeveel van deze kiemplanten zullen naar verwachting albino zijn?

Slide 80 - Tekstslide

Oplossing vraagstuk 1

Slide 81 - Tekstslide

Vraagstuk 2 monohybride kruising
Bij cavia’s is de aanleg voor zwart haar dominant over die voor wit haar. Twee
cavia’s (heterozygoot voor deze aanleg), worden met elkaar gekruist. 

Hoe groot is het percentage nakomelingen in de F1 dat wit haar zal hebben?


Slide 82 - Tekstslide

Oplossing vraagstuk 2

Slide 83 - Tekstslide

Vraagstuk 3 monohybride kruising
Bij een bepaalde bloemsoort is de bloemkleur intermediair (roze). Als een rode bloem wordt gekruist met een witte bloem, ontstaan roze nakomelingen. Deze nakomelingen (F1) worden onderling gekruist. 

Hoeveel van de 32 nakomelingen verwacht je dat er roze zullen zijn in de F2?

Slide 84 - Tekstslide

Oplossing vraagstuk 3

Slide 85 - Tekstslide

Vraagstuk 4
Heel weinig mensen hebben de rode haarkleur. Het fenotype rode haarkleur berust op de aanwezigheid van een recessief allel (r). Hoe groot is de kans op nakomelingen met de rode haarkleur met het volgende ouderpaar: Rr x Rr

Gebruik hiervoor het kwadraat van Punnett. 

Slide 86 - Tekstslide

Oplossing vraagstuk 4

Slide 87 - Tekstslide

Vraagstuk 5
Iemand die vrije oorlellen heeft, is in het bezit van het dominante allel R, iemand die aangehechte oorlellen heeft is homozygoot recessief. Een persoon vrije oorlellen heeft, heeft twee zusters, die telkens aangehechte oorlellen hebben. Hun beide ouders hebben ook vrije oorlellen.

Welke genotypen van de ouders en de zusters zijn dan mogelijk?

Slide 88 - Tekstslide

Oplossing vraagstuk 5
De ouders moeten beiden genotype Rr hebben, de zusters hebben beiden het genotype rr. 

Slide 89 - Tekstslide

1.7 Bijzondere gevallen monohybride kruising 
  • Letale allelen
  • Multiple allelen

Slide 90 - Tekstslide

Letale allelen
individu is homozygoot voor een letaal allel -> individu niet levensvatbaar
vb: muizen: 
  • gele beharing is dominant over grijze beharing
  • homozygote gele muizen zijn niet levensvatbaar 
  • gele beharing = letaal allel 
  • gele muizen zijn bijgevolg dus altijd heterozygoot

Slide 91 - Tekstslide

Multiple allelen
  • normaal gezien 2 varianten (allelen) van een gen
  • multiple allelen: 3 of meer varianten (allelen) van een gen  

vb. ABO-bloedgroepen 
  • 3 verschillende allelen: A, B en O
  • 3 mogelijke homozygoten AA, BB en OO
  • 3 mogelijke heterozygoten AO, BO en AB 
  • -> O recessief t.o.v. zowel A als B 
  • -> bij heterozygote AB komen beide allelen tot uiting = co-dominante (!) allelen

Slide 92 - Tekstslide

Slide 93 - Video

1.8 Dihybride kruisingen
Uitbreiding proeven van Mendel:
  • erwtenrassen die verschillen in twee eigenschappen
  • twee eigenschappen: vorm en kleur 
  • kruising: ronde gele zaden + gerimpelde groene zaden

Slide 94 - Tekstslide

Schematische voorstelling 
Fenotype F1 generatie
  • rond geel
  • Dominante allelenrond en geel

Fenotypen F2-generatie:
  • 4 verschillende fenotypen
  • Verhouding: 9/3/3/1

Slide 95 - Tekstslide

1.9 Interpretatie resultaten dihybride kruising
Gebruik het kwadraat van Punnet voor voorspelling genotype en fenotype F1-generatie

Stappenplan:
  1. Welk genotype hebben de ouders?
  2. Welke gameten geven ze door?
  3. Kwadraat van Punnett: bekijk de F1-generatie 

Slide 96 - Tekstslide

1.9 Interpretatie resultaten dihybride kruising
Gebruik het kwadraat van Punnet voor voorspelling genotype en fenotype F1-generatie


Slide 97 - Tekstslide

1.9 Interpretatie resultaten dihybride kruising
Conclusie genotype F1-generatie: 
  • AaBb
  • verhouding: 100%

Conclusie fenotype F1-generatie: 
  • geel rond
  • verhouding: 100%
  • hetzelfde als de ronde gele ouders

F1-generatie is dihybride 
= bezit twee heterozygote allelen paren: Aa en Bb

Slide 98 - Tekstslide

1.9 Interpretatie resultaten dihybride kruising
Gebruik het kwadraat van Punnet voor voorspelling genotype en fenotype F2-generatie! 

Stappenplan:
  1. Welk genotype heeft F1-generatie?
  2. Welke gameten geeft de F1-generatie door?
  3. Kwadraat van Punnett: bekijk de F2-generatie

Slide 99 - Tekstslide

1.9 Interpretatie resultaten dihybride kruising
Gebruik het kwadraat van Punnet voor voorspelling genotype en fenotype F2-generatie


Slide 100 - Tekstslide

1.9 Interpretatie resultaten dihybride kruising
  • 16 verschillende combinaties van gameten (4 gameten x 4 gameten)

Conclusie genotype F2-generatie:
  • negen verschillende genotypen

Conclusie fenotype F2-generatie:

  • vier verschillende fenotypen
  • verhouding: 9/3/3/1

Slide 101 - Tekstslide

1.9 Interpretatie resultaten dihybride kruising
Bestudeer enkel de vorm van het zaad in het kwadraat van Punnett. 

Welke verhouding komt hier voor?
  • 3/4 rond, 1/4 gerimpeld
  • zelfde verhouding als bij monohybride kruising

Slide 102 - Tekstslide

Oefening 1: dihybride kruising
Bij bananenvliegjes is het allel voor lange vleugels (V) dominant over het allel voor korte vleugels (v). Het allel voor grote ogen (O) is dominant over het allel voor kleine ogen (o). De genen zijn niet gekoppeld. Genotype P-generatie: VVOO x vvoo

  1. Voorspel het genotype en fenotype van nakomelingen, F1-generatie. 
  2. Voorspel het genotype en fenotype van F2-generatie.

Slide 103 - Tekstslide

Oefening 1: dihybride kruising
  1. Voorspel het genotype en fenotype van nakomelingen, F1-generatie. 

Slide 104 - Tekstslide

Oefening 1: dihybride kruising
Conclusie genotype F1-generatie:
  • VvOo
  • verhouding: 100%

Conclusie fenotype F1-generatie:
  • lange vleugels, grote ogen
  • verhouding: 100%

Slide 105 - Tekstslide

Oefening 1: dihybride kruising
Bij bananenvliegjes is het allel voor lange vleugels (V) dominant over het allel voor korte vleugels (v). Het allel voor grote ogen (O) is dominant over het allel voor kleine ogen (o). De genen zijn niet gekoppeld. Genotype P-generatie: VVOO x vvoo


2. Voorspel het genotype en fenotype van F2-generatie.

Slide 106 - Tekstslide

Oefening 1: dihybride kruising
2. Voorspel het genotype en fenotype van F2-generatie.


Slide 107 - Tekstslide

Oefening 1: dihybride kruising
Conclusie genotype F2-generatie:
  • negen genotypes: 
  • VVOO, VVOo, VvOo, VvOO, VVoo, Vvoo, vvOO, vvOo, vvoo

Conclusie fenotype F2-generatie
  • vier verschillende
  • verhouding: 9/3/3/1

Slide 108 - Tekstslide

Oefening 2: dihybride kruising
Bij kippen is het allel voor een erwtenkam (E) dominant over dat voor een enkelvoudige kam (e); het allel voor gevederde poten (P) is dominant over dat voor kale poten (p). Een hen is heterozygoot voor het gen van de kam en homozygoot recessief voor het gen van de poten. Een haan is homozygoot dominant voor het gen van de kam en heterozygoot voor het gen van de poten. De hen en de haan worden gekruist.

Voorspel het genotype en fenotype van nakomelingen, F1-generatie.

Slide 109 - Tekstslide

Oefening 2: dihybride kruising
Voorspel het genotype en fenotype van nakomelingen, F1-generatie.

Slide 110 - Tekstslide

Oefening 2: dihybride kruising
Conclusie genotype F1-generatie:
  • vier verschillende genotypes
  • EEPP, EePP, EEPp, EePp

Conclusie fentoype F1-generatie:
  • erwtenkam en gevederde poten
  • verhouding: 100%

Slide 111 - Tekstslide

1.10 De wetten van Mendel voor dihybride kruising
  • uniformiteitswet
  • splitsingswet
  • onafhankelijkheidswet 

Slide 112 - Tekstslide

Uniformiteitswet 
Kruising twee raszuivere individuen die in twee kenmerken verschillen: 
  • alle F1- hybriden identiek (uniformiteit) 




Slide 113 - Tekstslide

Splitsingswet
zelfbestuiving of onderlinge kruising van F1-generatie levert gesplitste F2-generatie op:
  • voor gevallen met volledige dominantie: 9/3/3/1
  • voor gevallen met onvolledige dominantie: 3/6/3/1/2/1
  • voor gevallen zonder dominantie: 1/2/1/2/4/2/1/2/1

Slide 114 - Tekstslide

Onafhankelijkheidswet
  • Mendel heeft zeven factoren onderzocht, deze liggen allemaal op verschillende chromosomen = ongekoppelde genen
  • de factoren gedragen zich onafhankelijk van elkaar 
  • factoren die wel op hetzelfde chromosoom liggen gedragen zich anders, afhankelijk van elkaar 

Slide 115 - Tekstslide

dihybride kruisingen
  • niet gekoppelde genen
  • spiltsingswet : 9/3/3/1
  • Mendel kende nog geen chromosomen
  • kon niet alles verklaren

Slide 116 - Tekstslide

5. Gekoppelde overerving
  • Mendel herkende 22 erfelijke factoren (genen) bij erwten
  • onderzoeken op zeven kenmerken
  • de andere gedroegen zich niet volgens de wetten van Mendel 
  • want deze kenmerken liggen op dezelfde chromosomen = gekoppelde genen 
  • mens heeft 23 paar chromosomen, wel duizenden genen  

Slide 117 - Tekstslide

Digitaal fruitvliegenpracticum:
- Ga naar Classical Genetics Simulator (www.cgslab.com)
- Launch CGS
- Study a Practice Population
- Kies Practice Population 1

- Eigenschappen: 'wildtype' = dominant; 'tetrapter' = recessief


Slide 118 - Tekstslide

Slide 119 - Link

Opdracht:
- Zoek een heterozygoot vrouwtje en een heterozygoot mannetje om te kruisen
- Maak op papier een kruisingsschema van deze kruising
- Welke frequentie van fenotypes verwacht je?
- Voer de kruising uit. 
- Wat neem je waar?

Slide 120 - Tekstslide

Verhoudingen genotypen en fenotypen:
P: AA x AA -> F1:  AA = 1 ; fenotype A = 1 (P: aa x aa = idem)

P: AA x Aa -> F1: AA : Aa = 1 : 1 ; fenotype A = 1

P: Aa x Aa -> F1: AA : Aa : aa = 1 : 2 : 1; fenotype A : a = 3 : 1

P: Aa x aa -> F1: Aa : aa = 1 : 1 ;  fenotype A : a = 1 : 1



Slide 121 - Tekstslide

Testkruising:
Om uit te zoeken of een organisme homozygoot of heterozygoot is: kruisen met homozygoot recessief
a
a
A
Aa
Aa
A
Aa
Aa
a
a
A
Aa
Aa
a
aa
aa

Slide 122 - Tekstslide

5. Gekoppelde overerving
  • Mendel had geen weet van het bestaan van chromosomen
  • kon dus niet verklaren waarom deze genen zich niet aan de opgestelde wetten houden 
  • Thomas Hunt Morgan heeft het raadsel opgelost

Slide 123 - Tekstslide

twee soorten dihybride overerving

Slide 124 - Tekstslide

Gekoppelde overerving
Letten op 2 eigenschappen/ genen tegelijk.
Waarbij de genen op 
hetzelfde chromosoom liggen.

Hierbij kan crossing over zorgen 
voor andere genotypen en fenotypen 
dan verwacht.

Slide 125 - Tekstslide

Thomas Hunt Morgan
  • deed kruisingsproeven in 1910 om mutaties te onderzoeken
  • kruising fruitvliegjes 
  • vliegjes zijn makkelijk te kweken en brengen talrijke generaties voort op een korte tijd
  • toont als eerste aan dat de genen van Mendel op de chromosomen gelegen waren 

Slide 126 - Tekstslide

moleculaire  genetica
  • proteïnesynthese 
  • Gen-expressie
  • genen en omgeving

Slide 127 - Tekstslide

proteïnesynthese 
  • productie van eiwitten 
  • veel energie
  • ketens van aminozuren
  • aantal, aard en de volgorde van de AZ
  • opgeslagen in DNA
  • transcriptie en translatie

Slide 128 - Tekstslide

De informatie moet van DNA naar de ribosomen.
 

Stap 1:   messenger RNA wordt gemaakt in de kern
Stap 2: messenger RNA verlaat de kern en gaat naar de ribosomen.
Stap 3: ribosomen  gebruiken m-RNA om een eiwit te maken

Slide 129 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
mRNA is enkelstrengs

mRNA heeft een ribose als suiker

mRNA heeft Uracil ipv Thymine als base

Slide 130 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
mRNA wordt afgelezen van en complementair gemaakt aan de template-/ matrijsstreng 

tegenover de A wordt een U ingebouwd


Slide 131 - Tekstslide

Transcriptie

Slide 132 - Tekstslide

Transcriptie
Transcriptie =
vorming van messenger- RNA (mRNA)

Slide 133 - Tekstslide

Transcriptie

Slide 134 - Tekstslide

Transcriptie
Transcriptie --> mRNA
rRNA
tRNA

Slide 135 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
Het mRNA is dus een 'kopie' van de ándere (complementaire) DNA streng: de coderende streng.

Welke tabel in BiNaS?

Slide 136 - Tekstslide

stap 2: m-RNA verlaat de kern en gaat naar ribosoom

Slide 137 - Tekstslide

Translatie
In de ribosomen worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld, adhv de code van het mRNA. 
Dat is de translatie

Wordt vervolgd...

Slide 138 - Tekstslide


Slide 139 - Tekstslide

stap 3 translatie =Eiwitsynthese in het ribosoom

3 nucleotiden in het RNA coderen voor 1 aminozuur
De volgorde van de AUCCA.. bepaald welke aminozuren er om de beurt aan elkaar worden gekoppeld en welk eiwit er ontstaat.


BINAS 71 G

Slide 140 - Tekstslide

BINAS 79 G
L = leucine
V = valine

Slide 141 - Tekstslide

Wat is de functie van de ribosomen bij de translatie?
A
Het vertalen van RNA naar een aminozuurketen
B
Het vertalen van RNA naar DNA
C
Het vertalen van DNA naar RNA
D
Het vertalen van een aminozuurketen naar DNA

Slide 142 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij de translatie?
A
Een nieuw DNA molecuul wordt gevormd
B
Vet-moleculen worden gevormd
C
Een eiwit-molecuul wordt gevormd
D
Een mRNA molecuul wordt gevormd

Slide 143 - Quizvraag

Translatie is het proces van:
A
DNA -> RNA
B
RNA->Eiwit
C
RNA -> DNA
D
Eiwit->RNA

Slide 144 - Quizvraag

Wat is Transcriptie (= Transcription?)
A
Het verdubbelen van DNA
B
Het maken van een RNA kopie van DNA
C
Het maken van een DNA kopie van RNA
D
Het verdubbelen van RNA

Slide 145 - Quizvraag

Wat betekent translatie?
A
hetzelfde als transcriptie
B
het aflezen van RNA door een ribosoom om eiwit te maken
C
het maken van een afschrift van het DNA: het RNA
D
het opvouwen van een eiwit

Slide 146 - Quizvraag

Is nodig voor de translatie
A
Alleen DNA
B
Alleen RNA
C
Zowel DNA als RNA

Slide 147 - Quizvraag

Wat ontstaat er bij transcriptie?
A
Eiwit
B
Aminozuur
C
DNA
D
mRNA

Slide 148 - Quizvraag

Transcriptie gebeurt:
A
in het ribosoom
B
in het golgyapparaat
C
in het endoplasmatisch reticulum
D
in de celkern

Slide 149 - Quizvraag

Translatie vindt plaatst in:
A
celkern
B
Golgi apparaat
C
ribosoom
D
endoplasmatisch reticulum

Slide 150 - Quizvraag

Translatie gebeurt:
A
in de ribosoom
B
in het golgyapparaat
C
in het endoplasmatisch reticulum
D
in de celkern

Slide 151 - Quizvraag

1.21 Gen-expressie
  • elke cel in ons lichaam heeft zelfde genetische informatie
  • toch hebben verschillende celtypen zeer verschillende functies
  • neuron <-> epitheelcel
  • dit is mogelijk door gen-expressie 

Slide 152 - Tekstslide

1.21 Gen-expressie
Definitie gen-expressie:
De mate waarmee het DNA van een gen gekopieerd wordt naar messenger RNA (mRNA) of andere RNA's en mRNA verder vertaald wordt naar een aminozuursequentie (eiwit). Verschillen in gen-expressie is wat een cel zijn eigen karakter of functie geeft.

Slide 153 - Tekstslide

1.21 Gen-expressie
  • genen zijn niet altijd actief in een cel, soms zelfs nooit
  • vb. gen dat oogkleur bepaald, nooit actief in een zenuwcel 
  • gen-expressie zorgt ervoor dat genen op de juiste plek en juiste tijd hun taak vervullen

Gen-expressie wordt geregeld door:
  • transcriptiecontrole 
  • retroactieve controle

Slide 154 - Tekstslide

Transcriptiecontrole
  • gen-expressie geregeld tijdens transcriptie (DNA -> mRNA)
  • genen kunnen 'aan' of 'uit' gezet worden 
  • genen 'aan': transcriptie mogelijk
  • genen 'uit': geen transcriptie mogelijk


Slide 155 - Tekstslide

Regeling aan en uitschakelen van genen
Toegankelijkheid van DNA
  • strakopgerolde delen van DNA in chromatine = niet leesbaar
  • repressors = eiwitten die transcriptie kunnen blokkeren 

Genen kunnen door andere genen geregeld worden 
  • enhancers = genen die transcriptie van hun doel genen versnellen als ze zelf zijn aangeschakeld 
  • silencers = genen die transcriptie van hun doel genen remmen
  • isolatoren = blokkeren de werking van enhancers en isolatoren, zodat gen-expressie terug normaal verloopt 

Slide 156 - Tekstslide

Regeling aan en uitschakelen van genen
Hormonen:
  • cellen kunnen elkaars gen-expressie reguleren door hormoonsignalen te sturen 
  • hormoonsignalen beïnvloeden transcriptie van genen 

Slide 157 - Tekstslide

Retroactieve controle
  • regelen van gen-expressie na de transcriptie
  • via mRNA controle op genexpressie uitoefenen  

Slide 158 - Tekstslide

1.11 Mutaties 
Hugo de Vries
  • link tussen evolutietheorie Darwin en werk van Mendel 
  • Die Mutationstheorie
  • genen = pangenen
  • genen in de kern van de cel, verantwoordelijk voor de overerving van eigenschappen
  • pangenen kunnen beschadigd worden tijdens vorming geslachtscellen   = mutaties 

Slide 159 - Tekstslide

1.11 Mutaties
  • beschadigingen = mutaties
  • sprongsgewijze veranderingen in de genen kunnen zorgen voor ontstaan van nieuwe soorten 
  • onderzoek baanbrekend, maar experimenten niet optimaal 

Slide 160 - Tekstslide

Oefenen gekoppelde overerving
Een kleurenblinde jongen heeft hemofilie, een ziekte waarbij het bloed moeilijk stolt. Het allel voor deze ziekte is recessief. De biologische vader blijkt het allel niet te hebben. Er is ook geen mutatie opgetreden.
a) Geef een genetische verklaring voor het feit dat de jongen hemofilie heeft.
b) Als deze jongen zelf kinderen krijgt bij een kleurenziende vrouw zonder hemofilie (voor beide eigenschappen heterozygoot), hoe groot is de kans dat zijn kinderen kleurenblind zijn of hemofilie hebben?
c) Hebben zijn kleinkinderen nog kans op deze aandoeningen? Licht je antwoord toe.


Slide 161 - Tekstslide

Digitaal fruitvliegenpracticum:
- Ga naar Classical Genetics Simulator (www.cgslab.com)
- Launch CGS
- Study a Practice Population
- Kies Practice Population 1

- Eigenschappen: 'wildtype' = dominant; 'tetrapter' = recessief


Slide 162 - Tekstslide

Oefenen gekoppelde overerving
a) De eigenschap hemofilie ligt ook op het X-chromosoom en zijn moeder is draagster

b) Bij zoons en dochters 50% kans op hemofilie en kleurenblindheid samen

c) Hebben zijn kleinkinderen nog kans op deze aandoeningen? Licht je antwoord toe.

Ja, alle dochters kunnen het X chromosoom met hemofilie en kleurenblindheid doorgeven. 50% van de zoons kan het X chromosoom met kleurenblindheid en hemofilie doorgeven. Hiervoor is in beide gevallen een partner nodig die ook een X chromosoom heeft met dezelfde recessieve allelen.


Slide 163 - Tekstslide