Havo 3 Frans werkwoorden oefenen voor de werkwoordentoets!!!

Klas 3 Frans werkwoorden oefenen voor de werkwoordentoets!!!
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Klas 3 Frans werkwoorden oefenen voor de werkwoordentoets!!!

Slide 1 - Tekstslide

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
* Je kent de werkwoorden Avoir, Être, Faire, Venir en Aller
   in de Présent, Passé composé, Imparfait en de Futur. 
* Je kunt een Franse tekst begrijpen en hier vragen over beantwoorden. 







Bonjour! C'est la semaine vingt-quatre.

Slide 2 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • 1 – Introductie (tekst + afbeelding)
  • 2 – Tijden opfrissen (infographic + uitleg)
  • 3 – Avoir (tabel + uitleg)
  • 4 – Être (tabel + uitleg)
  • 5 – Faire (tabel + uitleg)
  • 6 – Aller (tabel + uitleg)
  • 7 – Venir (tabel + uitleg)
  • 8 – Gemixte oefening
  • 9 – Juist / Onjuist (analyse)
  • 10- Réflexion du cours

Slide 3 - Tekstslide

1 – Introductie 
Vandaag oefenen we 5 belangrijke werkwoorden

“Aan het einde van de les kun je de werkwoorden avoir, être, faire, aller en venir vervoegen in 4 tijden en toepassen in zinnen.”

Slide 4 - Tekstslide

“Welke tijd gebruik je voor gewoontes in het verleden?”

Slide 5 - Open vraag

2 – Tijden opfrissen
Présent = nu (groen)

Passé composé = actie in het verleden (roze)

Imparfait = gewoonte / beschrijving (oranje)

Futur simple = toekomst (geel)

Slide 6 - Tekstslide

voltooid deelwoord
tegen- woordige tijd
verleden tijd
toekomende tijd
présent
imparfait
futur
passé composé

Slide 7 - Sleepvraag

Futur
Imparfait
Passé composé
Présent
Ik ben
Ik was
Ik zal zijn
Ik ben geweest

Slide 8 - Sleepvraag

avoir
etre
faire
aller
gaan
hebben
zijn
doen/maken

Slide 9 - Sleepvraag

présent
passé composé
futur simple
imparfait
j'ai
elle a eu
nous avions
ils auront

Slide 10 - Sleepvraag

présent
passé composé
Futur Simple
imparfait
elle est
nous avons été
je serai
tu avais

Slide 11 - Sleepvraag

3 – Avoir
AVOIR – hebben

Présent j’ai, tu as, il/elle a, nous avons, vous avez, ils/elles ont

Passé composé j’ai eu, tu as eu, il a eu, nous avons eu, vous avez eu, ils ont eu

Imparfait j’avais, tu avais, il avait, nous avions, vous aviez, ils avaient

Futur simple j’aurai, tu auras, il aura, nous aurons, vous aurez, ils auront

Slide 12 - Tekstslide

“Nous ___ une voiture.” (présent)

Slide 13 - Open vraag

“Ils ___ un test.” (passé composé)

Slide 14 - Open vraag

4 – Être
ÊTRE – zijn

Présent je suis, tu es, il est, nous sommes, vous êtes, ils sont

Passé composé j’ai été, tu as été, il a été, nous avons été, vous avez été, ils ont été

Imparfait j’étais, tu étais, il était, nous étions, vous étiez, ils étaient

Futur simple je serai, tu seras, il sera, nous serons, vous serez, ils seront

Slide 15 - Tekstslide

“Ils ___ un test.” (passé composé)

Slide 16 - Open vraag

Wat is de imparfait van etre?
ik was =
A
je sommais
B
je sommerai
C
j'étais
D
j'éterais

Slide 17 - Quizvraag

vous ........ gentils. (etre)

A
êtes
B
sont
C
sommes
D
avons

Slide 18 - Quizvraag

Être in de futur
A
j'aurais
B
je serai
C
je serais
D
j'aurai

Slide 19 - Quizvraag

5 – Faire
FAIRE – doen / maken

Présent je fais, tu fais, il fait, nous faisons, vous faites, ils font

Passé composé j’ai fait, tu as fait, il a fait, nous avons fait, vous avez fait, ils ont fait

Imparfait je faisais, tu faisais, il faisait, nous faisions, vous faisiez, ils faisaient

Futur simple je ferai, tu feras, il fera, nous ferons, vous ferez, ils feront

Slide 20 - Tekstslide

faire in de passé composé:

Vous ( faire)
timer
0:20
A
faites
B
avez fait
C
fait
D
avez fairé

Slide 21 - Quizvraag

faire (présent):

je ____ (faire)
A
faire
B
fais
C
fait
D
faise

Slide 22 - Quizvraag

faire (futur):

je ____ (faire)
A
fairai
B
faisai
C
ferai
D
ferais

Slide 23 - Quizvraag

“Hier, je/j’ ___ un gâteau.” (p.c.)

Slide 24 - Open vraag

6 – Aller
ALLER – gaan

Présent je vais, tu vas, il va, nous allons, vous allez, ils vont

Passé composé je suis allé(e), tu es allé(e), il est allé / elle est allée, nous sommes allé(e)s, vous êtes allé(e)(s), ils/elles sont allé(e)s

Imparfait j’allais, tu allais, il allait, nous allions, vous alliez, ils allaient

Futur simple j’irai, tu iras, il ira, nous irons, vous irez, ils iront

Slide 25 - Tekstslide

Elles (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
sont allée
B
sont allé
C
sont allés
D
sont allées

Slide 26 - Quizvraag

vous (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van de passé composé (ALLER) hieronder:
A
Elle a allé
B
Elle est allé
C
Elle est allée
D
Elle est allés

Slide 28 - Quizvraag

Jij.........(aller , futur)
A
allerais
B
alleras
C
irais
D
iras

Slide 29 - Quizvraag

aller
faire
je fais
je vais
vous faites
vous allez

Slide 30 - Sleepvraag

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
va
allons
vas
allez
vont
vais

Slide 31 - Sleepvraag

7 – Venir
VENIR – komen

Présent je viens, tu viens, il vient, nous venons, vous venez, ils viennent

Passé composé je suis venu(e), tu es venu(e), il est venu / elle est venue, nous sommes venu(e)s, vous êtes venu(e)(s), ils/elles sont venu(e)s

Imparfait je venais, tu venais, il venait, nous venions, vous veniez, ils venaient

Futur simple je viendrai, tu viendras, il viendra, nous viendrons, vous viendrez, ils viendront

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de imparfait van venir?
ik kwam =
A
je viendais
B
je viende
C
je venais
D
je venire

Slide 33 - Quizvraag

Elles........ce soir.(venir , futur)
A
viendront
B
viendra
C
veniront
D
venira

Slide 34 - Quizvraag

venir (présent):

je ____ (venir)
A
venie
B
venis
C
vien
D
viens

Slide 35 - Quizvraag

8 – Gemixte oefening
Vertaal naar het Frans.
Let op de juiste tijd

Slide 36 - Tekstslide

Vertaal naar het Frans.
Let op de juiste tijd.
Stéphanie zal zijn


2. Ik ga

Slide 37 - Open vraag

Vertaal naar het Frans.
Let op de juiste tijd.
U maakt


Slide 38 - Open vraag

Vertaal naar het Frans.
Let op de juiste tijd.
Wij zijn gegaan

Slide 39 - Open vraag

Vertaal naar het Frans.
Let op de juiste tijd.
Ik kwam
A
je viendais
B
je viende
C
je venais
D
je venire

Slide 40 - Quizvraag

9 – Juist / Onjuist 

Slide 41 - Tekstslide

“Nous avons allés au cinéma.”
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quizvraag

“La semaine prochaine on va en vacances.”
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quizvraag

“Il faisais beau.”
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quizvraag

“Nous aurons au cinéma.”
A
juist
B
onjuist

Slide 45 - Quizvraag

“Wat vond je lastig?”

Slide 46 - Open vraag

“Wat ga jij doen om je goed voor te bereiden op de toets?”

Slide 47 - Open vraag

AVOIR. Ik kan het werkwoord vervoegen in alle 4 de tijden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Poll

ÊTRE. Ik kan het werkwoord vervoegen in alle 4 de tijden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Poll

FAIRE. Ik kan het werkwoord vervoegen in alle 4 de tijden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll

ALLER. Ik kan het werkwoord vervoegen in alle 4 de tijden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

VENIR. Ik kan het werkwoord vervoegen in alle 4 de tijden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 52 - Poll

Slide 53 - Tekstslide