5.1 inkomsten en uitgaven (B) (KGT)

Soorten inkomsten
1 / 21
volgende
Slide 1: Woordweb
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Soorten inkomsten

Slide 1 - Woordweb

Leerdoelen
  • Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft.

Slide 2 - Tekstslide

Soorten inkomen
  • Inkomen in natura
  • Inkomen uit arbeid
  • Inkomen uit bezit
  • Overdrachtsinkomen

Slide 3 - Tekstslide

goederen
1. gebruiksgoederen die je langere tijd en meerdere keren kunt gebruiken 
2. verbruiksgoederen die door gebruik opraken. Als je verbruiksgoederen wilt blijven gebruiken, moet je steeds opnieuw geld eraan uitgeven.

Slide 4 - Tekstslide

Prioriteiten
Je kunt niet in al je behoeften voorzien doordat middelen schaars zijn. Je moet keuzes maken.

Bepalen wat je het belangrijkste vindt, noem je prioriteiten stellen.

Slide 5 - Tekstslide

Prioriteiten stellen

Slide 6 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Persoonlijke
Huishoudelijke 

Slide 7 - Tekstslide

Huishoudelijke uitgaven:
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
Waaraan geef je je geld uit???
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Soorten  uitgaven

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijke uitgaven
Kleinere uitgaven 
bestemd voor één persoon
in een huishouden.

Slide 9 - Tekstslide

Huishoudelijke uitgaven
Uitgaven voor de 
normale boodschappen 
voor het huishouden.

Slide 10 - Tekstslide

Gebruiks- en verbruiksgoederen
  • Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee en kun je meerdere keren gebruiken (tandenborstel)
     
  • Verbruiksgoederen gaan
    door gebruik op (tandpasta)

Slide 11 - Tekstslide

Gebruiksgoederen

(vaak gebruiken)

Verbruiksgoederen

(een/enkele keren gebruiken)

Slide 12 - Tekstslide

Duurzame gebruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen = producten die een lange tijd mee gaan. (langer dan een jaar) 

Slide 13 - Tekstslide

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Bezuinigen
D
Investeren

Slide 14 - Quizvraag

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 15 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van verbruiksgoederen
A
koek
B
chips
C
tandpasta
D
auto

Slide 16 - Quizvraag

Verbruiksgoederen gebruik je maar één keer
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn gebruiksgoederen?
A
een appel
B
benzine
C
een pen
D
computer

Slide 18 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van gebruiksgoederen
A
auto
B
snoep
C
wasmachine
D
scooter

Slide 19 - Quizvraag

Hierna staan enkele aankopen van Sem.
Geef aan welke aankopen van hem verbruiksgoederen zijn. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
boormachine en boortjes
B
spijkers en schroeven
C
zaag en schroevendraaier
D
hamer en nijptang

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide