Campus 2 - Les 32: Voornaamwoorden Inge

Les 32: Voornaamwoorden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Les 32: Voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord


Het geeft het bezit aan > iets is van iemand

Slide 2 - Tekstslide

Benoem de verschillende bezittelijke voornaamwoorden uit deze zin:
"Ik ga op vakantie en ik neem mee: mijn pop, Bas
zijn gitaar en Lisa haar boek."

Slide 3 - Open vraag

Benoem de verschillende bezittelijke voornaamwoorden uit deze zin:
"Van onze ouders moet ik mijn kamer
schoonmaken en als straf ook hun kamer."

Slide 4 - Open vraag

Aanwijzend voornaamwoord


Wijst iets of iemand aan

Slide 5 - Tekstslide

Benoem de verschillende aanwijzende voornaamwoorden uit deze zin:

"Ik wil die koffiekoek, dat soesje en deze taart."

Slide 6 - Open vraag

Benoem de verschillende aanwijzende voornaamwoorden uit deze zin:
"Dit kind zag die roofvogel over die weilanden
vliegen."

Slide 7 - Open vraag

Vragend voornaamwoord


Je vraagt naar iets of iemand.

Slide 8 - Tekstslide

Benoem het vragend voornaamwoord uit deze zin:

"Wie heeft deze man vermoord?"

Slide 9 - Open vraag

Benoem het vragend voornaamwoord uit deze zin:

"Welk liedje vond jij het mooist?"

Slide 10 - Open vraag

Betrekkelijk voornaamwoord


Heeft betrekking op (verwijst naar) een woord of een groepje woorden

Slide 11 - Tekstslide

Benoem het betrekkelijk voornaamwoord uit deze zin:

"Mijn leerlingen werken goed mee, wat ik
heel fijn vind."

Slide 12 - Open vraag

Benoem het betrekkelijk voornaamwoord uit deze zin:
"De koek die hij at, was heel lekker."

Slide 13 - Open vraag

Wederkerend voornaamwoord


Verwijst naar het onderwerp 

Slide 14 - Tekstslide

Benoem het wederkerend voornaamwoord uit volgende zin:
"Mijn papa scheert zich elke dag."

Slide 15 - Open vraag

Benoem het wederkerend voornaamwoord uit volgende zin:
"Ik schaam me voor zijn uitdagende gedrag."

Slide 16 - Open vraag

Wederkerig voornaamwoord


Drukt een wederzijdse relatie uit

Slide 17 - Tekstslide

Benoem het wederkerig voornaamwoord uit volgende zin:
"Zij kennen elkaar al jaren."

Slide 18 - Open vraag

Benoem het wederkerig voornaamwoord uit volgende zin:
"Mogen we mekaar intussen al knuffelen?"

Slide 19 - Open vraag

Onbepaald voornaamwoord


Verwijst naar iets onbepaalds

Slide 20 - Tekstslide

Benoem het onbepaald voornaamwoord uit de volgende zin:
"Iedereen wou een glimp van Adele opvangen."

Slide 21 - Open vraag

Benoem het onbepaald voornaamwoord uit de volgende zin:
"Niemand wist wie de butler had vermoord."

Slide 22 - Open vraag