P3, les 2 - NED SCHR 2F+3F

Examentraining schrijven 2F + 3F

periode 3, les 2
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Examentraining schrijven 2F + 3F

periode 3, les 2

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen  
* De student oefent met de kennis en vaardigheden die hij/zij heeft opgedaan in periode 1 en 2.
* De student leert hoe en waarop hij/zij tijdens het TOA examen schrijven wordt beoordeeld.
* De student maakt een gerichte examenopdracht om zich optimaal te kunnen voorbereiden op het examen Nederlands schrijven 2F of 3F. 

Slide 2 - Tekstslide

 Beoordeling schrijfexamen Nederlands

1. Precondities
- Je opdrachten zijn Nederlands geschreven.
- Je opdrachten zijn voldoende leesbaar.
- Minimaal 80% van de gevraagde inhoud is gerealiseerd.

2. Niveaubepaling
Samenhang                      
Afstemming op doel
Afstemming op publiek
Woordenschat en woordgebruik
Spelling, interpunctie en grammatica
Leesbaarheid

3. Cijferbepaling
Zie het schema hieronder. 

Slide 3 - Tekstslide

Schrijven 2F
Samenhang
Je brengt op eenvoudige wijze samenhang aan in jouw tekst. Dit doe je door middel van een eenvoudige opbouw (inleiding-kern-slot) en veelvoorkomende voeg- en verwijswoorden (zoals want, maar, omdat, die, dat, jouw). Je mag nog enkele fouten met deze woordsoorten maken.
Spelling, interpunctie en grammatica
Je hebt een redelijke beheersing van de spelling, interpunctie en grammatica. Dit laat je zien door meestal correcte zinconstructies (zinsbouw) toe te passen. Je werkwoordsvormen zijn over het algemeen correct, maar je mag nog fouten maken in weinig voorkomende onregelmatige werkwoorden (zoals raden). Je verbuigt overige woordsoorten (zoals groot/grote) meestal correct. Je beheerst spelling en interpunctie redelijk: spelfouten komen nog voor bij moeilijke spellingsregels, maar tasten het begrip van de tekst niet aan. Je gebruikt de meest gangbare leestekens correct. 
Afstemming op doel
Je werkt de opdrachten adequaat uit, zodat je jouw schrijfdoel bereikt (informeren, amuseren, activeren, overtuigen).
Leesbaarheid
Je gebruikt, indien nodig, een titel / aanhef, witregels en tekstkopjes. 
Afstemming op publiek
Je past je woordgebruik en toon aan het publiek aan. 
Woordenschat en woordgebruik
Je hebt een redelijk goede woordenschat. Dit laat je zien door te variëren in woordgebruik. Je gebruikt veelvoorkomende voorzetsels (zoals voor, achter, boven, door) vrijwel altijd correct. 

Slide 4 - Tekstslide

Samenhang
De kandidaat brengt op vrij complexe wijze samenhang aan in zijn tekst. Dit doet hij door middel van een goede opbouw en verschillende voeg- en verwijswoorden. Enkele fouten met deze woordsoorten kunnen nog voorkomen in complexe constructies. 
Spelling, interpunctie en grammatica
De kandidaat heeft een goede beheersing van de spelling, interpunctie en grammatica. Dit laat hij zien door correcte zinsconstructies toe te passen. De werkwoordsvormen zijn over het algemeen correct, ook bij weinig voorkomende werkwoorden. De verbuiging van overige woordsoorten gebeurt vrijwel altijd correct. De kandidaat beheerst spelling en interpunctie goed: spelfouten komen zelden voor en de kandidaat gebruikt alle soorten leestekens vrijwel altijd correct. 
Afstemming op doel
De kandidaat werkt de opdrachten adequaat uit, waarmee hij zijn schrijfdoel bereikt. 
Leesbaarheid
De kandidaat gebruikt, indien nodig, een heldere lay-out met witregels, kopjes en paragrafen.
Afstemming op publiek
De kandidaat is consequent in passend woordgebruik en toon, ook in teksten voor verschillende typen publiek.
Woordenschat en woordgebruik
De kandidaat heeft een goede woordenschat. Dit laat hij zien door te variëren in woordgebruik en een adequate woordkeus. Hij gebruikt alle typen voorzetsels vrijwel altijd correct. 
Schrijven 3F

Slide 5 - Tekstslide

timer
1:30
Wat weten jullie nog
van "een verslag schrijven"?

Slide 6 - Woordweb

Hoe zat het ook alweer? Het schrijven van een verslag.

In een verslag beschrijf je nauwkeurig wat je hebt gezien, gedaan of besproken. Je geeft alle benodigde informatie en je formuleert duidelijk en correct, want je verslag moet achteraf goed te begrijpen zijn, ook voor anderen.
* In een stageverslag geef je antwoord op de vragen: ‘Hoe is de stage verlopen?’ en ‘Wat heb ik geleerd?’. Elke opleiding heeft zijn eigen eisen voor wat er in een stageverslag moet staan.
Opbouw van dit verslag is titel, inleiding, kern en slot. 
* Een gespreksverslag eindigt meestal met gemaakte afspraken.
* In een werkverslag (overdracht) noem je vaak punten die van belang zijn voor de collega die het werk van je overneemt.

In een verslag geef je soms ook je mening. Afhankelijk van de opdracht doe je dat in het hele verslag of alleen aan het eind. Ook je mening schrijf je zakelijk en duidelijk op.
 

Slide 7 - Tekstslide

Examenopdracht 2: Evaluatie project (verslag)
Je hebt voor jouw studie een project uitgevoerd op school, namelijk Horizonplaza. Dit is een avond waarbij docenten, instructeurs en leermeesters samenkomen op school en verschillende workshops kunnen volgen. Ook worden er prijzen uitgereikt voor de categorie ‘leermeester van het jaar’.
Tijdens deze avond worden er hapjes en drankjes verzorgd en helpen studenten de bedrijven die de workshops verzorgen hun ruimte klaar te zetten. Daarnaast moeten de gasten wegwijs worden gemaakt.
In opdracht van jouw projectbegeleider heb jij tijdens het uitvoeren van het project bij de gasten onderzocht wat zij van het project en de uitvoering hiervan vinden. Uit dit onderzoek kwamen de volgende cijfers naar voren:

Sfeer 7                                              Aanbod hapjes en drankjes 8                         Klantvriendelijkheid 4
Aanbod workshops 9                  Begeleiding van gasten 5                                 Wachttijd 3

Je projectbegeleider wil graag een verslag van jouw bevindingen.

 


Slide 8 - Tekstslide

Open Microsoft Word op je laptop.
Schrijf de titel en de inleiding van je verslag.  

In het verslag:
* begin je met een passende titel; 
* beschrijf je wat het project precies inhoudt; 

Ontbrekende informatie mag je zelf verzinnen, maar hou het zo dicht mogelijk bij jezelf.
 


timer
7:00

Slide 9 - Tekstslide

Wat heb jij opgeschreven?

(De titel en de inleiding)

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelduitwerking titel + inleiding

Slide 11 - Tekstslide

timer
7:00
Ga verder in hetzelfde WORD-bestand van net.
Schrijf nu de kern van het verslag.  

In de kern:
* leg je uit wat het doel van het onderzoek was;
* beschrijf je hoe je het onderzoek hebt uitgevoerd;
* leg je uit wat opvallend was aan de resultaten van het onderzoek;
* benoem je minimaal 2 dingen die goed gingen en minimaal 2 dingen die minder goed gingen tijdens het project;

Ontbrekende informatie mag je zelf verzinnen, maar hou het zo dicht mogelijk bij jezelf.
 


Slide 12 - Tekstslide

Wat heb jij opgeschreven?

(De kern)

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelduitwerking kern

Slide 14 - Tekstslide

timer
7:00
Ga verder in hetzelfde WORD-bestand van net.
Schrijf nu het slot van dit verslag.  

In het slot:
* blik je terug op het gehele onderzoek. Geef aan of je tevreden bent en waarom wel/niet;
* beschrijf je hoe het project volgend jaar beter zou kunnen verlopen;
* geef je advies over hoe de studenten dit volgend schooljaar het beste kunnen aanpakken.

Ontbrekende informatie mag je zelf verzinnen, maar hou het zo dicht mogelijk bij jezelf.
 


Slide 15 - Tekstslide

Wat heb jij opgeschreven?

(Het slot)

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelduitwerking slot

Slide 17 - Tekstslide

Wat vond je van deze les?
Hierna volgen er een aantal stellingen. 
Kies steeds het antwoord dat het beste bij jou past.
Er is geen goed of fout antwoord. 

Slide 18 - Tekstslide

Ik ben deze les actief bezig geweest.
timer
1:30
Helemaal mee oneens
Gedeeltelijk mee oneens
Niet mee oneens, niet mee eens
Gedeeltelijk mee eens
Helemaal mee eens

Slide 19 - Poll

Ik weet nu hoe en waarop ik beoordeeld word
tijdens het schrijfexamen Nederlands.
timer
1:30
Helemaal mee oneens
Gedeeltelijk mee oneens
Niet mee oneens, niet mee eens
Gedeeltelijk mee eens
Helemaal mee eens

Slide 20 - Poll

Ik heb deze les kunnen oefenen
voor het examen schrijven.
timer
1:30
Helemaal mee oneens
Gedeeltelijk mee oneens
Niet mee oneens, niet mee eens
Gedeeltelijk mee eens
Helemaal mee eens

Slide 21 - Poll

De voorgaande lessen Nederlands
hebben mij goed voorbereid op
het maken van deze examenopdracht.
timer
1:30
Helemaal mee oneens
Gedeeltelijk mee oneens
Niet mee oneens, niet mee eens
Gedeeltelijk mee eens
Helemaal mee eens

Slide 22 - Poll

Extra oefenen:

* Moeite met spelling?
Maak dan de oefeningen van Beter Spellen
Deze zijn terug te vinden in de Nu Nederlands online licentie, onder het kopje 
'bij dit hoofdstuk' (aan de rechterzijde).

 * Moeite met formuleren?
Maak dan online de opdrachten van hoofdstuk 3: De stijl van je tekst.
Deze zijn terug te vinden in de Nu Nederlands online licentie, tabblad FORM3

* Moeite met hoofdletters en interpunctie?
Maak dan online de opdrachten van hoofdstuk 5: hoofdletters en interpunctie.
Deze zijn terug te vinden in de Nu Nederlands online licentie, tabblad GRAM5.

Slide 23 - Tekstslide