Economisch bekeken - H1.2 Inkomsten omrekenen - K

Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (K)
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (K)

Slide 1 - Tekstslide

  • H1.1 Inkomsten in soorten
  • H1.2 Inkomsten omrekenen
  • H1.3 Getallen op een rij
  • H1.4 Bijverdienen
  • H1.5 De bank betaalt
  • H1.6 Inkomen en beroep
Inhoud

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
6.      A.
         B.
         C.

7.         
Inkomsten zonder tegenprestatie: vakantie op kosten ouders, een
              cadeau, verjaardagsgeld
              Inkomsten met tegenprestatie: bijbaan


Slide 4 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
8.      A. Inkomsten in geld = € 68,80 + € 20,- + € 45,- = € 133,80
                Inkomsten in natura = € 19,95
         B. Inkomsten zonder tegenprestatie = € 20,- + € 45,- + € 19,95 =
               €84,95
         C. Niet-vrij besteedbaar inkomen = kleedgeld en telefoon
               € 45,- + €19,95 = € 64,95

9.      A. Haar inkomsten zonder tegenprestatie zijn met € 450,- gestegen.
          B. Haar inkomsten in natura zijn met € 450,- gedaald.
          C. Eigen mening




Slide 5 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
11.      A. Carlos had een OV-chipkaart als inkomsten in natura.
            B. Carlos verliest zijn loon en ov-chipkaart.
            C. Carlos moet winst maken met zijn taxibedrijf. Dit is zijn salaris.

12.      Vrij besteedbaar inkomen: zakgeld, loon
             Niet-vrij besteedbaar inkomen: boek en ov-chipkaart   

13.      A. (€ 20.000,- / 100) x 8% = € 1.600,- bruto vakantiegeld
             B. Ja, ze krijgt dit geld op haar rekening en kan zelf bepalen hoe ze
                  dit besteed.


Slide 6 - Tekstslide

1.2 Inkomsten omrekenen

Slide 7 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • inkomsten over verschillende perioden omrekenen.
  • inkomsten met elkaar vergelijken.
Wat gaan we leren?

Slide 8 - Tekstslide

Is €50,- per 4 weken hetzelfde als €50,- per maand?
Ja
Nee

Slide 9 - Poll

Inkomsten en uitgaven hebben vaak een bepaalde regelmaat:
  • per week
  • per maand
  • per jaar.

Je kunt inkomsten en uitgaven alleen vergelijken als ze over dezelfde periode gaan, bijv. over een week of of over een maand.
Hoe vaak krijg ik salaris?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Een jaar heeft _____ dagen!
Een jaar heeft _____ weken!
Een jaar heeft _____ kwartalen!
Een jaar heeft _____ maanden!
Een week heeft _____ dagen!
Hoeveel dagen heeft een jaar?
Antwoorden
Een jaar heeft 365 dagen!
Een jaar heeft 52 weken!
Een jaar heeft 4 kwartalen!
Een jaar heeft 12 maanden!
Een week heeft 7 dagen!

Slide 12 - Tekstslide

Inkomsten vergelijken ll

Slide 13 - Tekstslide

Inkomsten vergelijken
ALTIJD EERST OMREKENEN NAAR ÉÉN JAAR!

Slide 14 - Tekstslide

OPDRACHTEN
timer
10:00
  • Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5)
     in duo's
    !
  • Na 10 minuten gaan we de vragen bespreken!




  • Klaar? Dan kun je alvast beginnen met de
     toepassingsvragen. Dan hoef je thuis minder te doen!

Slide 15 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1.    A. Eva krijgt € 5,40 per week en Roy krijgt € 22,10 per maand
            Roy krijgt zijn zakgeld per maand en Eva per week.
        B. Als je Eva haar salaris vermenigvuldigd met 4 heb je slechts 28
            dagen, dus kan je niet zo maar zeggen dat Roy meer zakgeld krijgt.

2.    A Eva krijgt 52 keer zakgeld en Roy 12 keer.
       B. Eva krijgt: 52 weken x € 5,40 = € 280,80 per jaar.
             Roy krijgt: 12 maanden x € 22,10 = € 265,20 per jaar
       C. Eva krijgt meer zakgeld per jaar, dan Roy.


Slide 16 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
3.       A. € 5,40 x 52 weken / 12 maanden = € 23,40 per maand
          B. € 4,50 per week x 52 weken / 12 maanden = € 19,50 per maand

4.       A. € 22,10 per maand x 12 maanden / 52 weken = €5,10 per week
          B. € 35,75 per maand x 12 maanden / 52 weken = € 8,25 per week

5.       A. Een kwartaal telt 2 halve jaren en telt 4 kwartalen.




Slide 17 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
5.      B.







Inkomen
Bedrag
Uitwerking
Loon
€ 2.400,- per maand
€ 2.400,- per maand
Kinderbijslag
€ 278,55 per kwartaal
€278,55 / 3 = € 92,85 per maand
Opbrengst garagebox
€ 540,- per halfjaar
€ 540,- / 6 = € 90,- per maand.
Totaal:
€ 2.400,- + € 92,85 + € 90,- = € 2.582,85 per maand

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken toepassingsvragen 6 t/m 12 van hoofdstuk 1.2 inkomsten omrekenen op bladzijde 14 en 15

Huiswerk

Slide 19 - Tekstslide

Bedankt en succes vandaag!

Slide 20 - Tekstslide