6.4

• Nask / Techniek
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Paragraaf 6.4

Onweer

3TK1/3M1 15-06-2022 / 14-06-2022

Werkboek en lesboek open op paragraaf 6.3

Schrijf je in voor de klas

code 3M1: oixow

code 3TK1: anhpr

Hoe heet het als water in een wolk van een gasvormige naar een vloeibare vorm gaat? (vraag 5)

1. Stollen
2. Rijpen
3. Verdampen
4. Condenseren

Het dauwpunt is de temperatuur waarbij ...
(vraag 11)

1. een bepaalde hoeveelheid waterdamp in de lucht begint te condenseren
2. een bepaalde hoeveelheid water begint te verdampen
3. ijs begint te smelten
4. water begint te stollen

Hoe heet het als water in een wolk van een waterdamp naar ijs gaat?
(vraag 24)

1. Stollen
2. Rijpen
3. Verdampen
4. Condenseren

Leerdoelen

Kennen:

- Hoe regen ontstaat

- Hoe sneeuw ontstaat

Kunnen:

- Bepalen of het gaat sneeuwen of regenen!

Waar denken jullie aan bij onweer?

www.npostart.nl

Vraag 9

Waar

Niet waar

1000 A

4000 Volt

300 meter lang

0,5 seconde

Doorsnede: 2 cm

100 000 000 V

75 000 A

1 000 000 V

5,8 km lang

0,002 seconde

28 000 graden celcius

80 000 graden celcius

Noem drie dingen die je moet doen bij bliksem:

Vraag 14

Waar

Niet waar

Bij onweer kan je veilig schuilen in een metalen bushokje

Als de donder 12 sec na de flits komt, is het onweer 4 km verwijderd

Een bliksemafleider voert de stroom van de ontlading naar de aarde

Hout geleidt geen stroom, dus onder een boom kan je veilig schuilen

In huis ben je veilig voor onweer

Tijdens onweer moet je geen metalen kraan aanraken

Met onweer op het strand kan je het best plat op de grond liggen

Vraag 10

Waar

Niet waar

Donder ontstaat door snel uitzetten en krimpen van de lucht

Een bliksem is 5 tot 10 km lang

Een onderkant van de wolk is positief geladen

Een bliksem heeft een snelheid van 60 000 km per seconde

 De energie van een bliksem is ongeveer 100 kWh

Hoeveel kilometer is de bliksem van je vandaan?

Je zwemt in een meer en het begint te onweren. Wat doe je?
(vraag 15)

1. Je blijft in het water
2. Je gaat uit het water en je gaat in een auto zitten
3. Je gaat uit het water en je blijft aan de kant kijken naar het onweer
4. Je gaat uit het water en je gaat plat op de grond liggen

Maak vraag 5, 17, 18a, 13

Klaar? Start paragraaf 6.5 (vraag 6, 14)

Maak foto's van je werkboek, paragraaf 6.4