Quiz Hoofdstuk 1 Democratisering en H5 Koude Oorlog
Welkom
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
Thorbecke 1848 Luxemburgse Kwestie Caouchouc censuskiesrecht Politieke leiders en stroming Passief en actief kiesrecht
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdstuk 5
Wat is communisme Berlijnse Muur Ijzeren Gordijn Verschil: politiek/economisch DDR/BRD Perestrojka en Glasnost Cubacrisis! Vietnamoorlog
Slide 3 - Tekstslide
Quiz
Slide 4 - Tekstslide
Je ziet hieronder zes grondwetswijzigingen (A tot en met F).
Drie daarvan horen bij het jaartal 1848.
Welke drie grondwetswijzigingen horen bij het jaartal 1848?
Sleep ze naar het vak. De overige grondwetswijzigingen laat je staan.
1848
A invoering ministeriële verantwoordelijkheid
B invoering passief vrouwenkiesrecht
C invoering koninklijke onschendbaarheid
D invoering financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs
E invoering van de evenredige vertegenwoordiging
F invoering liberale grondrechten
Slide 5 - Sleepvraag
Nederland kent sinds 1848 een parlementaire democratie. Wie of wat heeft in een parlementaire democratie de uiteindelijke macht?
A
de regering
B
het kabinet
C
de koning
D
het parlement
Slide 6 - Quizvraag
Dit grondwetsartikel wordt ook wel het …. (noem de naam van het artikel) … genoemd, waardoor ook burgers mochten stemmen die … (noem een reden waarom die burgers mochten stemmen) en die… (noem nog een reden waarom die burgers mochten stemmen).
Slide 7 - Open vraag
In de tweede helft van de negentiende eeuw voelden veel arbeiders, protestanten en katholieken zich achtergesteld. Ze wilden graag dezelfde rechten als andere burgers. Welke bewering is juist?
A
Protestanten en katholieken hadden geen eigen vakbonden en kranten.
B
De socialisten streefden naar algemeen kiesrecht.
C
Socialisten vonden financiering van het bijzonder onderwijs belangrijk.
D
De confessionelen wilden geen overheidsfinanciering voor bijzonder onderwijs.
Slide 8 - Quizvraag
Gebruik bron 2. In de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg Nederland te maken met de gevolgen van de industriële revolutie. Welk begrip uit je boek past bij deze foto?
Slide 9 - Open vraag
Hieronder staan vier rechten waarvan Kamerleden gebruikmaken.
Van welke rechten maken Kamerleden hier gebruik? Sleep het juiste recht naar de juiste omschrijving.
A Kamerleden willen dat de minister zijn wetsvoorstel verandert.
B Een Kamerlid komt zelf met een wetsvoorstel.
C Via dit recht wordt over de begrotingsvoorstellen van het kabinet gestemd.
D Kamerleden willen uitzoeken welke fouten het Nederlandse leger in Afghanistan heeft gemaakt.
1 recht van initiatief
2 recht van amendement
3 recht van enquête
4 budgetrecht
Slide 10 - Sleepvraag
Hieronder zie je een aantal klassieke grondrechten en Sociale grondrechten. sleep ze naar het juiste vakje.
Klassiek grondrecht
Sociaal grondrecht
A recht op een bewoonbaar land
B recht op werk
C recht op bestaanszekerheid
D vrijheid van drukpers
E recht op woonruimte
F recht op onderwijs
G vrijheid van meningsuiting
H recht op goede medische verzorging
I vrijheid van vereniging
J vrijheid van godsdienst
Slide 11 - Sleepvraag
Er is in Nederland een stelsel van gescheiden machten. Naast de onafhankelijke rechtsprekende macht zijn er nog twee: de wetgevende macht en de uitvoerende macht. Sleep de onderdelen naar de juiste macht
wetgevende macht
uitvoerende macht
A gemeenten
B ministers
C Eerste Kamer
D koning
E provincies
F Tweede Kamer
Slide 12 - Sleepvraag
A
Eric
B
Michiel
C
Hans
D
Daniëlla
Slide 13 - Quizvraag
De vraag bij dit hoofdstuk was: ‘Hoe kreeg in Nederland de koning minder macht en het volk meer macht?’ Geef antwoord op deze vraag en gebruik in je antwoord de volgende begrippen: koning – grondwet – volk – revolutie – Thorbecke – inspraak. Let op! De begrippen hoeven niet in bovenstaande volgorde in je antwoord te staan!
Slide 14 - Open vraag
Wat betekent de Koude Oorlog?
A
Een oorlog gevoerd in een koude periode
B
Een oorlog waarin veel actie ondernomen wordt
C
Een oorlog waarin weinig actie ondernomen wordt
D
Een oorlog in de winter.
Slide 15 - Quizvraag
Wat heeft niets met de Koude Oorlog te maken?
A
Aanpassingspolitiek
B
Containmentpolitiek
C
Truman-doctrine
D
Domino-theorie
Slide 16 - Quizvraag
We laten de Koude Oorlog beginnen na:
A
de nederlaag van Duitsland (mei 1945)
B
de dood van Roosevelt (april 1945)
C
de nederlaag van Japan (augustus 1945)
D
het aftreden van Churchill (augustus 1945)
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de Marshallhulp?
A
Hulp aan arme kinderen in Afrika
B
Hulp van de VS aan Europa na de 2e wereldoorlog.
C
Hulp voor militairen
D
Hulp voor de SU tijdens de Koude Oorlog.
Slide 18 - Quizvraag
Welke uitspraak over de Cubacrisis is juist? De Cubacrisis is
A
de aanleiding voor de communistische revolutie op Cuba.
B
de oorzaak van het invoeren van hervormingen in communistisch
Cuba.
C
de reden voor militaire steun van de Verenigde Staten aan Cuba.
D
het gevolg van het plaatsen van raketinstallaties op Cuba.
Slide 19 - Quizvraag
Door welke gebeurtenis eindigde de Tweede Wereldoorlog?
A
Bom op Nagasaki
B
De val van Berlijn
C
Bom op Hiroshima
D
Operatie Market - Garden
Slide 20 - Quizvraag
Wat maakt de Sovjet-Unie tot een bondgenoot in de Tweede Wereldoorlog?
A
Operatie Barbarossa
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939
Slide 21 - Quizvraag
Wie zijn de grootmachten ná de Tweede Wereldoorlog?
A
Engeland, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
B
Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
C
Verenigde Staten, Sovjet-Unie
D
Engeland, Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
Slide 22 - Quizvraag
Welke gebeurtenis zie je in de bron?
Gebruik de bron
A
De bouw van de Berlijnse Muur
B
De Amerikaanse luchtbrug tijdens de blokkade van Berlijn
C
De tweefrontenoorlog tijdens de Eerste Wereldoorlog
D
De Amerikaanse invasie van Berlijn aan het eind van de Tweede Wereldoorlog
Slide 23 - Quizvraag
Welke bewering over de Blokkade van Berlijn is juist?
A
Als gevolg van de blokkade zocht Stalin toenadering tot het Westen.
B
De aanleiding was een bezoek van president Kennedy aan Berlijn.
C
De oorzaak was de dreiging van de NAVO met een wapenwedloop
tegen de Sovjet-Unie.
D
Door de luchtbrug ontstond in West-Berlijn geen hongersnood.
Slide 24 - Quizvraag
Welke gebeurtenis wordt meestal gezien als het einde van de Koude Oorlog?
A
De val van de Berlijnse Muur (november 1989)
B
De eenwording van Duitsland (oktober 1990)
C
Het einde van de Sovjet-Unie (december 1991)
D
De aanval op de Verenigde Staten (september 2001)
Slide 25 - Quizvraag
Hoe werden de economische hervormingen in de Sovjet-Unie in de tweede helft van de jaren '80 van de 20e eeuw genoemd?
A
Glasnost
B
Gorbatsjov
C
Perestrojka
D
Collectivisatie
Slide 26 - Quizvraag
Welke bewering over de politiek van Gorbatsjov is juist?
Gorbatsjov wilde
A
afschaffing van het communisme.
B
hervorming van het communisme.
C
uitbreiding van de macht van de Sovjet-Unie.
D
versterking van de staatsbedrijven.
Slide 27 - Quizvraag
Na de Koude Oorlog was voor de Verenigde Staten het communisme niet meer de grootste vijand.
Wat was volgens de Verenigde Staten de 'nieuwe vijand'?