M33 Duits 22. Januar 2021 2e Stunde

Gutenmorgen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Gutenmorgen

Slide 1 - Tekstslide

Wat vinden jullie van de avondklok?

Slide 2 - Woordweb

Heute         Freitag 22. Januar 2021
Zungenbrecher

Manche Mutter macht mehr Müsli
als muntere Mädchen morgens mögen.


Slide 3 - Tekstslide

Programm
1 Hausaufgaben kontrollieren 
2 Wiederholung Grammatik:
* Ontleden
* Trappen van vergelijking
3 Basisaufgaben Kapitel 17 bearbeiten

Donderdag 11 februari 2021 SE Kapitel 16 & 17
* Zusammenfassung (It's Learning)
 

Slide 4 - Tekstslide

Hausaufgaben
Kapitel 17 --> Aufgabe 14.2

Fragen zusammen übersetzen






Slide 5 - Tekstslide

Hausaufgaben
Kapitel 17 --> Aufgabe 14.2
1. B
2. A
3. D
4. B
5. Nee, zum ersten Mal 
6. D





Slide 6 - Tekstslide

Grammatik: ontleden
1e naamval --> onderwerp
Wie of wat + gezegde?

4e naamval --> lijdend voorwerp
Wie of wat + gezegde + onderwerp?

Der Mann kauft einen Hund. 

Slide 7 - Tekstslide

Grammatik: ontleden
Bezittelijke voornaamwoorden:
mijn: mein
jouw: dein
zijn: sein
haar: ihr
ons, onze: unser
jullie: euer
hun: ihr
uw: Ihr

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik: ontleden
Dit schema krijgen jullie bij de toets :-)
Maak hier een foto van of kijk op blz. 13 van de gele pagina's. 
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nv
ein-
eine
ein-
keine
4e nv
einen
eine
ein-
keine

Slide 9 - Tekstslide

Trappen van vergelijking (1)
lieb - lieber - am liebsten
schön - schöner - am schönsten
spät - später - am spätesten
heiß - heißer - am heißesten

Wanneer de stam eindigt op -d, -t of een sis-klank (s, z, ß) dan komt er een extra -e in de overtreffende trap.

Slide 10 - Tekstslide

Trappen van vergelijking (2)
jung - jünger - am jüngsten
alt - älter - am ältesten
kalt - kälter - am kältesten
warm - wärmer - am wärmsten
lang - länger - am längsten
kurz - kürzer - am kürzesten

Slide 11 - Tekstslide

Trappen van vergelijking (2)
Sommige woorden krijgen een Umlaut.
Bij de meeste van deze woorden gaat het om tegenstellingen.

stark - stärker - am stärksten
schwach - schwächer - am schwächsten

Slide 12 - Tekstslide

Trappen van vergelijking (2)
Onregelmatige vormen:
groß - größer - am größten
gut - besser - am besten
viel - mehr - am meisten
gern - lieber - am liebsten
hoch - höher - am höchsten

Nehmt bitte alle Aufgabe 17.2 (Seite 59/60 AB) dabei

Slide 13 - Tekstslide

1. Ai, ich habe mein____ Reisepass (m) vergessen.
A
mein
B
meine
C
meinen

Slide 14 - Quizvraag

2. Wir haben ein___ Tour (v) durch München gemacht.
A
ein
B
eine
C
einen

Slide 15 - Quizvraag

3. Sein____ Inditätskarte (v) liegt noch zu Hause.
A
sein
B
seine
C
seinen

Slide 16 - Quizvraag

4. Ihr____ Gepäck (o) wiegt 24 Kilo!
A
Ihr
B
Ihre
C
Ihren

Slide 17 - Quizvraag

5. Unser_____ Hotel (o) hat Aussicht aufs Meer.
A
Unser
B
Unsere
C
Unseren

Slide 18 - Quizvraag

6. Ihr______ Badetücher (mv) liegen noch am Strand.
A
Ihr
B
Ihre
C
Ihren

Slide 19 - Quizvraag

7. Was ist dein____ Reiseziel (o) dieses Jahr?
A
dein
B
deine
C
deinen

Slide 20 - Quizvraag

8. Kommen Ihr____ Kinder (mv) auch mit?
A
Ihr
B
Ihre
C
Ihren

Slide 21 - Quizvraag

9. Ich habe kein___ Sonnenbrille (v) mitgebracht.
A
kein
B
keine
C
keinen

Slide 22 - Quizvraag

10. Sie sucht ein_____ Campingplatz (m) mit Schwimmbad und Disko.
A
ein
B
eine
C
einen

Slide 23 - Quizvraag

B. 1 Max ist ______ (groß - groter) als Tim.

Slide 24 - Open vraag

2. Turm A ist am ________ (hoch -hoogst)

Slide 25 - Open vraag

3. Oma ist natürlich _______ (alt - ouder).

Slide 26 - Open vraag

4. Hose A ist am _______ (kurz - het kortst)

Slide 27 - Open vraag

5. Ann ist _______ (klein - kleiner) als Mia.

Slide 28 - Open vraag

C. 1 Der Blauwal ist ______ (lang) als der Pottwal.

Slide 29 - Open vraag

2. Der Netzpython ist bei den Schlangen __________ (het langst).

Slide 30 - Open vraag

3. Der Thunfisch ist ________ (sneller - schnell).

Slide 31 - Open vraag

4. Der Segelfisch ist am ________ (het snelst - schnell).

Slide 32 - Open vraag

5. Der See-Elefant ist _______ (zwaarder - schwer).

Slide 33 - Open vraag

6. Der Blauwal ist am _______ (het zwaarst - schwer).

Slide 34 - Open vraag

7. Die Deutsche Dogge ist ________ (groß - groter) als der Schäferhund.

Slide 35 - Open vraag

8. Bei den Landtieren ist die Giraffe am __________ (het grootst - groß)

Slide 36 - Open vraag

Keine Hausaufgaben

Slide 37 - Tekstslide