L6
1 / 14
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een kost van een onderneming?
A
wat ze moeten betalen
B
wat ze ontvangen
C
wat ze betalen en ontvangen
D
alles hierboven
Slide 2 - Quizvraag
Wat is een goed voorbeeld van een kost van een klerenwinkel?
A
gas en elektriciteit
B
stoffen die ze aankopen
C
personeel die ze betalen
D
alles hierboven
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een opbrengst van een onderneming?
A
wat ze moeten betalen
B
wat ze ontvangen
C
wat ze moeten betalen en ook ontvangen
D
alles hierboven
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een goed voorbeeld van de opbrengsten van een hotel?
A
rekening van klanten in het restaurant
B
geld dat klanten betalen voor een kamer
C
excursies die voorzien zijn
D
alles hierboven
Slide 5 - Quizvraag
"Wat verkocht is in een bepaalde periode" =
A
omzet
B
iets met 'zet'
C
afzet
D
alles hierboven
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent de 'omzet' van een bedrijf?
A
hoeveel ze personeel kunnen uitbetalen
B
de waarde van wat aangekocht is
C
de totale waarde van alles wat verkocht is
D
alles hierboven
Slide 7 - Quizvraag
Hoe bereken je de omzet van een onderneming?
A
winst * afzet
B
afzet * verkoopprijs
C
afzet * aankoopprijs
D
afzet - verkoopprijs
Slide 8 - Quizvraag
Welke 2 soorten kosten bestaan er?
Slide 9 - Open vraag
Wat is 'het resultaat' van een onderneming?
A
in het resultaat zie je of een bedrijf winst of verlies heeft gemaakt
B
in het resultaat zie je wat de kosten waren voor het bedrijf
C
in het resultaat zie je wat de opbrengsten waren voor het bedrijf
D
alles hierboven
Slide 10 - Quizvraag
Hoe bereken je dan het resultaat?
Slide 11 - Woordweb
Welk grafiektype gebruik je best om snel verhoudingen af te lezen?
A
gegroepeerde kolomgrafiek
B
lijngrafiek
C
cirkelgrafiek
D
alle grafieken
Slide 12 - Quizvraag
Welk grafiektype gebruik je best om omzet per categorie af te lezen?
A
cirkelgrafiek
B
gegroepeerde kolomgrafiek
C
lijngrafiek
D
alle grafieken
