Naamwoordelijk gezegde H.2-havo2

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je het ( werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het ) naamwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden.


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je het ( werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het ) naamwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden.


Slide 1 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde van een zin zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet en een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt .
– De hockeycoach / is / streng.
ng = is [streng]
– Sien wordt docent beeldende kunst.
ng = wordt [docent beeldende kunst]

Slide 2 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.
• Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww). 
Er zijn zes koppelwerkwoorden:
zijn,
worden,
blijven,
blijken, 
lijken, 
schijnen

Slide 4 - Tekstslide

Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (streng, docent beeldende kunst) van het onderwerp (De hockeycoach, Sien) geeft. Het koppelwerkwoord (is, wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.


Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

1 Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.

2 Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt.

Slide 6 - Tekstslide

3 Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.

4 Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden


Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld:
Nova wil later een beroemde pianiste worden.
1 worden = kww
2 Nova wil later iets worden, namelijk een beroemde pianiste.
3 Vraag: Wat wil Nova worden? Antwoord: een beroemde pianiste.
4 ng = wil [een beroemde pianiste] worden

Slide 8 - Tekstslide

Let op: De werkwoorden zijn, blijven en schijnen komen niet alleen voor als kww, maar ook als zelfstandig werkwoord

Als zijn en blijven de betekenis hebben van zich bevinden, zijn ze zelfstandig werkwoord. Als schijnen de betekenis heeft van licht geven, is het een zww


We kijken zo gezamenlijk naar opdracht 3 blz. 61

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 11 - Tekstslide

H2A-2021

Slide 12 - Tekstslide

H2A-2021

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 14 - Tekstslide

Lees nu zelf zelfstandig de theorie op blz. 60


Maken:
startopdr. 
Opdr. 1 t/m 4


Slide 15 - Tekstslide

                                          H2B-2021

Slide 16 - Tekstslide