Unit 1 the job

Unit 1 the job
Tekst
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Unit 1 the job
Tekst

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de vertaling van 'aanwezigheid' naar het Engels?
A
attendance
B
availability
C
presence
D
existence

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de vertaling van 'afschrikken' naar het Engels?
A
to intimidate
B
to discourage
C
to deter
D
to scare off

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de vertaling van 'to depend' naar het Nederlands?
A
afhangen
B
vertrouwen op
C
steunen op
D
rekenen op

Slide 4 - Quizvraag

geef de vertaling van het woord:
aanwijzing

Slide 5 - Open vraag

geef de vertaling van het woord:
annuleren

Slide 6 - Open vraag

geef de vertaling van het woord:
afstand

Slide 7 - Open vraag

geef de vertaling van het woord:
bedreiging

Slide 8 - Open vraag

Exercise 1 
Read the text and answer the questions

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de vertaling van 'assistentie' naar het Engels?
A
aid
B
help
C
assistance
D
support

Slide 10 - Quizvraag

Exercise 1
  • 1. mensen, eigendommen en bedrijven (gebouwen)
  • 2. Deel 3 (employable – inzetbaar)
  • 3. afschrikken
  • 4. Je kunt uit diverse werktijden (overdag / s ‘avonds / ’s nachts) kiezen.
  • 5. presence

Slide 11 - Tekstslide

Exercise 2 
Choose the right word to fill in the blanks

Slide 12 - Tekstslide

Exercise 2
  • 1 company
  • 2 hours
  • 3 interesting
  • 4 own
  • 5 team
  • 6 fire 

Slide 13 - Tekstslide

What is the correct definition of 'prevent'?
A
to stop something from happening
B
to start something
C
to continue something
D
to ignore something

Slide 14 - Quizvraag

What is the correct definition of 'team'?
A
a musical instrument
B
a solo performer
C
a type of food
D
a group of people working together

Slide 15 - Quizvraag

What is the correct definition of 'assist'?
A
to annoy or irritate someone
B
to help or support someone
C
to ignore or neglect someone
D
to harm or hinder someone

Slide 16 - Quizvraag

What is the correct definition of 'customer'?
A
a person who creates goods or services
B
a person who sells goods or services
C
a person who delivers goods or services
D
a person who buys goods or services

Slide 17 - Quizvraag

Exercise 3 
find the definition

Slide 18 - Tekstslide

Exercise 4 
write each word in the correct box

Slide 19 - Tekstslide

1) Actions
  •  assist
  •  investigate
  •  lock
  •  prevent
  •  report

Slide 20 - Tekstslide

2) Skills
  •  attentive
  •  efficient
  •  helpful
  •  organised
  •  realistic

Slide 21 - Tekstslide

3) Job
  •  career
  •  contract
  •  employer
  •  salary
  •  shift-work

Slide 22 - Tekstslide

Cross out the wrong word exercise 5
  • 1 around,  
  • 2 many, 
  • 3 through, 
  • 4 on, 
  • 5 was, 
  • 6 behind, 
  • 7 from, 
  • 8 while, 
  • 9 off, 
  • 10 for

Slide 23 - Tekstslide