HS1, lezen, hv2o, werkwoordspelling

Welkom! :)

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek, schrift (met gemaakte opdracht 1) en een pen :)
We zijn bezig met het onderdeel: lezen

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom! :)

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek, schrift (met gemaakte opdracht 1) en een pen :)
We zijn bezig met het onderdeel: lezen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Wat weet je nog? 
Opdracht 1 bespreken
Alineaverbanden  - verbindingsmanieren
Even oefenen.. opdracht 2
Zelf aan de slag... opdracht 3


Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?
De afgelopen lessen hebben we het gehad over:
zinsverbanden en alineaverbanden.

1. Noteer de drie verbanden die je tot nu toe kent
2. Noem bij ieder verband een voorbeeld van een signaalwoord waaraan je dat verband zou kunnen herkennen. 


timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1 bespreken 
  • 1. Een of meer vragen stellen/het onderwerp aankondigen
  • 2. a. Het landschap wordt steeds meer hetzelfde, minder verschillend. 
  • 2. b. een geheel van planten en dieren in een bepaald gebied
  • 2.c. voorstellen
  • 3.a. In de eerste, tweede of laatste zin.
  • 3.b. In het midden, er zijn meerdere kernzinnen of er is geen kernzin. 
  • 4.a. De tweede zin
  • 4.b. Na hun onderzoek kwamen ze met verontrustende vooruitzichten
  • 4.c. De eerste zin is een inleiding. De tweede zin laat zien wat het resultaat van het onderzoek was. 

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1 bespreken 
  • 5. a. de laatste zin
  • 5.b. Het uitsterven van grote planteneters blijkt dus grote gevolgen te hebben.
  • 5.c. De zinnen daarvoor zijn een toelichting op de kernzin. 
  • 6.a. Om verbanden tussen zinnen en alinea's duidelijk te maken
  • 6.b. uitspraak-opsomming, uitspraak-tegenstelling, uitspraak-voorbeeld.
  • 7.a. Vier
  • 7.b. Door de signaalwoorden en, daarnaast en en. 
  •  7.c. Vleeseters hebben geen prooien meer EN hun aantal neemt af. DAARNAAST wordt het landschap minder divers EN de grond armer. 
  • 8. Er ontstaan eentonige landschappen en  de mens ervaart negatieve gevolgen omdat er minder wilde dieren zijn. 


Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 1 bespreken 
  • 9.a. een advies
  • b. De schrijver geeft het advies dat we met elkaar moeten zorgen voor het leefgebied dat overblijft.
  • 12. a. Tekstdoel: informeren
  • b. Tekstvorm: tijdschrift artikel 

Slide 6 - Tekstslide

Alineaverbanden
Maar... een signaalwoord is niet de enige manier waarop een schrijver alinea's met elkaar kan verbinden. Er zijn vier manieren waarop het verband tussen alinea's kan worden aangegeven:

1. door het gebruik van een signaalwoord
2. door herhaling
3. door overgangszinnen met een verwijzing
4. door aankondigende zinnen

Slide 7 - Tekstslide

1. door het gebruik van een signaalwoord

(deze kennen we inmiddels)

Geeft aan welk verband. 

Bijvoorbeeld: maar, ten eerste, ten tweede, verder, of daarnaast. 


Slide 8 - Tekstslide

2. door herhaling

Aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of groepen woorden uit de vorige alinea herhaald. Dat gebeurt soms in dezelfde, maar vaak in andere woorden!



Slide 9 - Tekstslide

3. door overgangszinnen met een verwijzing

Overgangszinnen staan meestal aan het begin van een alinea. In een van de zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, vaak in de vorm van verwijswoorden, zoals: die, dat, deze, hiermee, hiervan, zulke, zo'n enzovoort. 


Slide 10 - Tekstslide

4. door aankondigende zinnen 

Een aankondigende zin staat meestal aan het eind van een alinea en vertelt wat je verder op in de tekst kunt verwachten. 

Bijvoorbeeld: Het onderzoek naar de oorzaak heeft een aantal opmerkelijke misstanden duidelijk gemaakt.  

Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen...
We gaan zo tekst vier onderzoeken om te kijken welke verbanden er zijn tussen de alinea's 

De opdracht die hier bij hoort is opdracht 2 op blz. 188
Tekst vier staat op blz. 187

We kijken dan naar de eerste en tweede alinea
En naar de tweede en derde alinea. 

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag! 
Wat? Opdracht 3 (blz. 188)
Tijd? Deze opdracht is huiswerk voor dinsdag 
Klaar? Je mag bezig met een ander vak of iets voor jezelf doen. 

Slide 13 - Tekstslide

PAUZE
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoorden uit het Engels
Je whatsappt, je e-mailt en vroeger werd er zelfs gefaxt. Dit zijn allemaal woorden die uit het Engels zijn overgenomen maar op de Nederlandse manier worden vervoegd. In principe vervoeg je die werkwoorden dus ook net zoals andere werkwoorden.

checken - hij checkt - hij checkte - ik heb gecheckt.
streamen - hij streamt - hij streamde - ik heb gestreamd. 

Slide 15 - Tekstslide

Maar Nederlands zou Nederlands niet zijn als deze regel niet altijd op gaat...
  • Soms schrijf je extra e achter de stam. Zo voorkom je uitspraakproblemen. (racen - ik racete) (niet: ik racte)


  • Soms schrijf je twee medeklinkers aan het eind van de ik-vorm. Zo maak je duidelijk dat je het woord Engels uitspreekt (paintballen  - ik paintballde). LET OP: dit is niet altijd zo: (stressen - ik streste) 

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag! (samen of niet)
Wat? Opdracht 2 en 3 (blz. 80) 
Hoe? Je mag  HEEL zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw. Is het te luid? Dan gaan we in stilte aan het werk. 
Tijd? Je hebt tot de volgende les om deze opdrachten te maken. 
Klaar? Ga naar www.cambiumned.nl en oefen met werkwoorden uit het Engels. 

Slide 17 - Tekstslide

Uitleg
Je hebt twee soorten werkwoorden in de verleden tijd.

1. Sterke werkwoorden  --> zijn zo sterk dat ze veranderen van klank (lopen-liepen, vinden-vonden)

2. Zwakke werkwoorden --> werkwoorden die niet veranderen van tijd maar waarbij de ik-vorm +te(n) of +de(n) krijgt. 

Slide 18 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden --> werkwoorden die niet veranderen van klank maar waarbij de ik-vorm +te(n) of +de(n) krijgt.
 
WEL : Is de laatste letter van de stam een medeklinker in het kofschip? -> dan schrijf je de ik-vorm + te(n)
NIET : Is de laatste letter van de stam geen medeklinker in het kofschip? --> dan schrijf je de ik-vorm + de(n)

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg voltooid deelwoord
Ook bij het voltooid deelwoord heb je te maken met twee soorten voltooid deelwoorden. 

1. Klankveranderende (dus sterke). bijvoorbeeld: gekregen, gewonnen, gezien of gelopen.
2. Klankvaste werkwoorden. Dit voltooid deelwoord eindigt op een -t of een -d. Er zijn twee manieren om te bepalen of je een -t of een -d schrijft. 

Slide 20 - Tekstslide

Uitleg voltooid deelwoord
Manieren:
1. Je kan het voltooid deelwoord langer maken, dan hoor je vaak of je een -t of -d moet schrijven. (Gebelde, gebeld)


2. Je kan weer het kofschip gebruiken. Kijk naar de stam. Zit de laatste letter van de stam in het kofschip? Dan schrijf je een -t op het einde. Anders een -d. (Verhuizen- verhuiz- verhuisd)

Slide 21 - Tekstslide

Uitleg spelling
Het is dus van belang dat je persoonsvormen en voltooide deelwoorden kunt onderscheiden.
(voltooid deelwoord komt altijd voor met een persoonsvorm van hebben, worden of zijn)

  1. De kassière ... (worden) altijd blij als de klant contant ... (betalen).
  2. Het heeft hem ... (verbazen) dat hij een 3 voor Nederlands had ... (halen). 
  3. Chris ... (vinden) het vervelend dat zijn zusje altijd zoveel ... (twijfelen). 
 

Slide 22 - Tekstslide

TEKSTDOELEN

Doelen
uitleg geven
A Amuseren
M Mening laten vormen
I Informeren
O Overtuigen
O Overhalen

TEKSTSOORTEN

Soorten
U Uiteenzettende tekst
A Amuserende tekst
B Beschouwende tekst
I Informerende tekst
B Betogende tekst
A Aansporerende tekst

Slide 23 - Tekstslide

Woordsoorten
Tot nu toe kennen we: lw, znw, bnw, vz, pers. vnw, zww, hww, bez. vnw, wederkerend vnw, wederkerig vnw. 

Daar komt nu bij:

Vragend voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord, betrekkelijk voornaamwoord en onbepaald voornaamwoord.

Slide 24 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord 
wie, wat welke en wat voor een?

Soms staan deze woorden aan het begin van de zin, maar niet altijd! 

Weet je al wie je uitnodigt?
Wie heeft zijn leesboek mee?

Slide 25 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
deze, dit, die en dat


Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan.  (die tafel, dat meisje)

Een aanwijzend voornaamwoord kan zelfstandig in de zin voorkomen. 
(Het pak is erg vol --> Dat moet je voorzichtig openmaken)


Slide 26 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
LET OP!

Bij de-woorden gebruik je deze of die

Bij het-woorden gebruik je dit of dat

(dit of dat huis, deze of die pen)

Slide 27 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
die, dat, wat, wie 

Een betrekkelijk voornaamwoord slaat terug op een woord of een groepje woorden dat al eerder is gezegd. Dat woord of woordgroepje noem je het antecedent. 

De rok die jij aanhebt vandaag, vind ik erg mooi. 
die --> verwijst naar antecedent 'rok'





Slide 28 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat(=iets), elke, ieder(een)

Weet jij wat over dat feestje van morgen? 
Niemand weet iets over het huiswerk van wiskunde. 



Slide 29 - Tekstslide

Wat
Wat kan zowel een vragend voornaamwoord, betrekkelijk voornaamwoord als onbepaald voornaamwoord zijn. Let dus altijd goed op bij dit woord!

Wat heb jij geleerd voor het proefwerk? 
Morgen begint de vakantie, wat ik natuurlijk heerlijk vind. 
Heb je al wat gehoord?

Slide 30 - Tekstslide

Even oefenen
Benoem de woorden waar een cijfer achterstaat.  Kies uit: lw, znw, bnw, zww, hww, vz, pers. vnw, bez. vnw, wederkerend. vnw, wederkerig vnw, vr. vnw, aanw. vnw, betr. vnw of onbep. vnw. 

Gisteren is Jeroen(1) met die(2) scooter naar de stad gereden. Toen hij(3) daar aankwam ergerde hij zich(4) aan de hoeveelheid mensen. 'Wat(5) doet iedereen(6) hier?' vroeg hij zichzelf af. Jeroen was opzoek naar een cadeau voor zijn(7) vader. Uiteindelijk kocht(8) hij deze(9) hippe stropdas, echt iets(10) voor zijn vader. 

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht
Optie 1: Je maakt een Kahoot over grammatica. Dit mag bijvoorbeeld over de bvb gaan, maar ook over woordsoorten. (minimaal 12 vragen) 

Optie 2: Je maakt een PowerPoint over grammatica. Een deel uitleg en een deel met oefeningen. Je mag zelf kiezen welk onderwerp. (uitleg + minimaal 8 oefenzinnen) 

Doel? Door uitleg te geven of oefenvragen bij te verzinnen, word je nog beter in grammatica!

Klaar? Lever je opdracht in via de mail op pijl.e@huygens.nl 

Met deze opdracht kan je tussen 0,1-1,0 extra verdienen voor je grammatica proefwerk :) 

Slide 32 - Tekstslide

KEUZE A

- Je maakt samen met mij opdracht 16
- Je leert de woordsoorten beter begrijpen
-Je leert van elkaar
- Je maakt als huiswerk opdracht 1 en 2 van HS.2 (blz. 72)


KEUZE B

- Je maakt zelf (in stilte) opdracht 16 
- Je begrijpt al goed hoe je de woordsoorten kan begrijpen
-Klaar? begin met hs 2. opdracht 1 en 2 (blz. 72)

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 16
1. Beloof je mij bij de goede bushalte uit te stappen?

2. Pas je je altijd aan elkaar of ook aan anderen aan?

3. Blesseerde hij jou tijdens de laatste wedstrijd?



Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 16
4. De leraar Frans vergist zich altijd in onze namen
.

5. Wanneer hebben jullie je aan elkaar voorgesteld?

6. Waarom passen wij ons niet gewoon aan jullie regels aan?

Slide 35 - Tekstslide

De woordsoorten die je tot nu toe kent zijn:
  1. lw --> de, het, een
  2. znw --> mensen, dieren, dingen of planten
  3. bnw --> zegt iets over znw (mooie, fantastische)
  4. vz --> gebruik de kast, (in, op, voor, achter, binnen, naast etc)
  5. zww --> belangrijkste ww in de zin
  6. hww --> ww in de zin dat je kan weglaten
  7. pers. vnw --> verwijst naar een persoon (hij, ik, jij, wij etc)

Slide 36 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten

Slide 37 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten


Wederkerig voornaamwoord
 is elkaar

Slide 38 - Tekstslide

Even oefenen
Schrijf alle persoonlijke, bezittelijke, wederkerende en wederkerige  voornaamwoorden op. Schrijf er ook achter welk voornaamwoord het is. 

1. Ik erger me aan die vreselijke stem van haar. 
2. Hij heeft ervoor gezorgd dat zij elkaar weer vaker zien.
3. De man verslikte zich in een slok koffie.
4. Hij heeft ons verslag nog niet doorgelezen.
5. Mijn docent geeft ons veel vaker onverwachte toetsen dan die van jullie. 
timer
7:00

Slide 39 - Tekstslide

Uitleg grammatica
Bijvoeglijke bepaling (BVB) - is geen zinsdeel maar een deel van een ander zinsdeel: De bijvoeglijke bepaling noemt een bijzonderheid, kenmerk of een eigenschap van een zelfstandig naamwoord (zn). Kan voor of achter een zn staan. Als de bvb achter het zn staat, begint het met een voorzetsel. (Het zijn meetsal bijvoegelijke naamworden of bezittelijke voornaamwoorden en woordgroepen die beginnen met van) 

De hele zaal was ontroerd door de prachtige uitvoering.
Mijn tante zorgt voor de kat van de buren.

Slide 40 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling?

Slide 41 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling?


Een bijvoeglijke bepaling maakt deel uit van een zinsdeel, het hoort bij een zelfstandig naamwoord.

Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel. Je kan het in de zin verplaatsen. 

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht 6, 7 en 9 (blz. 21)
Opdrachten bespreken

Doe goed mee!

Door samen te doen leer je beter hoe werkt!

Slide 43 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Noteer: wwg, ow, lv, mw, bwb en bvb. 

1. De luie kat heeft de hele dag op een rode stoel gezeten. 
2. 
2. De eigenaren van de webwinkel verkopen aan hun klanten graag een extra artikel.
3. Victoria stond tijdens haar spreekbeurt voor het beeldscherm. 
4. Vrienden en familie geven Sybren allerlei handige tips.
5. Gister heb ik voor mijn zus de National Geographic gekocht. 

Klaar? --> Maak opdracht 1 op blz. 19 

Slide 44 - Tekstslide

Welke zinsdelen van grammatica kennen we tot nu toe?
  • PV : ww in de zin dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
  • WWG : alle werkwoorden in een zin
  • OW : wie/wat + gezegde?
  • LV : wie/wat + gezegde + ow?
  • MV: aan wie/ voor wie + wwg + ow + lv?
  • BWB: Geeft aan waarom/wanneer/waar. etc iets gebeurt. 

Slide 45 - Tekstslide

Samenstellingen en afleidingen

Een samenstelling --> door twee bestaande woorden samen te voegen
( room + ijs --> roomijs, lange + termijn + planning --> langetermijnplanning)

Een afleiding --> maak je door een voor- of achtervoegsel aan een grondwoord toe te voegen. (beleefd + heid --> beleefdheid, her + ontdekken --> herontdekken)



Slide 46 - Tekstslide

Lesafsluiting


Huiswerk voor donderdag 27-08: opdracht 6, 8 (blz. 34 en 35) + opdracht 1 (blz. 84)

Slide 47 - Tekstslide

Homoniem en homofoon
Homoniem --> een woord dat meerdere betekenissen heeft.
Bank (meubel om op te zitten) Bank (instelling die geld opslaat)

Homofoon --> twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden
Pijl (langwerpig puntig voorwerp) Peil (Maatstaf)

Slide 48 - Tekstslide

Opdracht homofonen
Op het formulier dat jullie krijgen is het de bedoeling dat je het juiste woord in de zin invult. Je noteert de antwoorden in je schrift. 
Als titel gebruik je: Opdracht homofonen. 

Klaar? Maak opdracht 3 (blz. 34) + opdracht 4 (blz. 35)
Dit wordt het huiswerk namelijk ;) 
timer
15:00

Slide 49 - Tekstslide

Opdracht bespreken
Opdracht homofonen

Schrijf mee



Slide 50 - Tekstslide