6.3 Omzet, Brutowinst & Nettoresultaat

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat wordt de prijs?
Leerdoelen:
  • Je weet wat afzet en omzet is en je kunt de omzet berekenen
  • Je weet wat brutowinstmarge is
  • Je kunt de brutowinst berekenen
  • Je kunt de nettowinst berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Omzet
De omzet is het totaalbedrag dat een winkel ontvangt door de verkoop van producten. Een ander woord voor omzet is verkoopwaarde of opbrengst van de verkopen. De hoogte van de omzet wordt bepaald door de afzet en de verkoopprijs. De afzet is het aantal producten van je verkoopt.
Omzet = afzet x verkoopprijs

Slide 3 - Tekstslide

inkoopprijs  € 0,80
verkoopprijs
€ 1,20
brutowinstmarge
+ € 0,40

Slide 4 - Tekstslide

Brutowinstopslag

Omdat de winkelier geld wil verdienen aan zijn ingekochte producten, verkoopt hij zijn producten voor een hoger bedrag dan de inkoopprijs.


Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt zodat hij de fiets voor meer geld verkoopt, is de Brutowinstopslag.
= brutowinstmarge of brutowinst

Slide 5 - Tekstslide

Brutowinst
Met meer omzet komt er meer geld binnen. Een deel van dat geld heb je nodig om je rekeningen te betalen. Eerst gaat van je omzet de inkoopwaarde af. Dat is het bedrag dat je voor de inkoop van goederen hebt betaald. Dus: de afzet x de inkoopprijs. Wat je dan overhoudt, is je brutowinst.
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 6 - Tekstslide

Nettowinstresultaat
Met meer omzet komt er meer geld binnen. Een deel van dat geld heb je nodig om je rekeningen te betalen. Eerst gaat van je omzet de inkoopwaarde af. Wat je dan overhoudt, is je brutowinst.
Daarna moet je nog alle bedrijfskosten betalen. Die gaan van de brutowinst af. Wat dan uiteindelijk overblijft, is je nettoresultaat. Meestal is dit een nettowinst, maar als de kosten hoger zijn dan de brutowinst, heb je een nettoverlies
Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Omzet
Je verkoopt in een maand 750 broeken voor gemiddeld € 22 per stuk. Wat is dan je omzet?           

Omzet = afzet x verkoopprijs

Slide 9 - Tekstslide

Omzet
Je verkoopt in een maand 750 broeken voor gemiddeld € 22 per stuk. Wat is dan je omzet?   


750 x € 22 = € 16.500        

Omzet = afzet x verkoopprijs

Slide 10 - Tekstslide

De vissenwinkel verkoopt een hengel voor € 52 per stuk (exclusief btw). De vissenwinkel verkocht er afgelopen jaar 446.

Wat is de omzet van de vissenwinkel in dat jaar?
A
€ 52
B
€ 1.932,67
C
€ 23.192
D
€ 22.300

Slide 11 - Quizvraag

De fietsenzaak verkoopt naast fietsen ook verlichting. Een voorlamp verkoopt de fietsenzaak voor €2,25 per stuk. De afzet die week is 34 voorlampen.

Wat is de omzet van de fietsenzaak in die week?

Slide 12 - Open vraag

De groentewinkel koopt zijn druiven in voor € 0,35 per tros. De brutowinstmarge is 55%. De groentewinkel verkoopt op een dag z'n 10 trossen.

Wat is de omzet van de groentewinkel op een dag?

Slide 13 - Open vraag

Brutowinst
Johan verkoopt videogames. In maart heeft hij een omzet van         € 4.300. De inkoopwaarde is van de videogames is € 2.345. De bedrijfskosten zijn € 1.090. Bereken de brutowinst.
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 14 - Tekstslide

Daphne verkoopt armbandjes. Haar omzet van deze week is
€ 325. Ze heeft de kralen ingekocht voor € 40,50 en het draad voor € 12,35.

Wat is haar brutowinst?
A
€ 325
B
€ 312,65
C
€ 284,50
D
€ 272,15

Slide 15 - Quizvraag

Een chocoladewinkel verkoopt in de week voor Valentijnsdag 400 chocolade repen voor een gemiddelde prijs van € 3,95. De inkoopwaarde van de chocoladerepen was € 525.

Wat is de brutowinst van de chocoladewinkel?
A
395
B
1.055
C
1.580
D
1.340

Slide 16 - Quizvraag

Meubelwinkel De Driehoek heeft het afgelopen jaar een omzet behaald van € 675.400. De inkoopwaarde van de meubel was € 345.000. De bedrijfskosten in dat jaar waren € 87.560.
Bereken het nettoresultaat in dat jaar.
A
€ 330.400
B
€ 242.840
C
€ 274.940
D
€ 587.840

Slide 17 - Quizvraag

Een groothandel in zeep heeft in een jaar een omzet van € 1.349.560. De inkoopwaarde van de zepen is € 645.980. De groothandel had, naast de inkoopwaarde, nog andere kosten. De eigenaar betaalde € 240.650 aan lonen, € 137.690 aan afschrijvingen en € 275.400 aan overige kosten
Bereken het nettoresultaat.

Slide 18 - Open vraag

Wat wordt de prijs?
Leerdoelen:
  • Je weet wat afzet en omzet is en je kunt de omzet berekenen
  • Je weet wat brutowinstmarge is
  • Je kunt de brutowinst berekenen
  • Je kunt de nettowinst berekenen

Slide 19 - Tekstslide