3hv les 1 21-11

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Le ________________

Slide 2 - Tekstslide

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Apprendre 8/9 in duo oefenen
3. Zelfstandig werken
4. Quizlet apprendre 8 + 9
4b. Doelen behaald? 

Slide 3 - Tekstslide

1. Les buts du cours
Kennis
Je hebt de woordjes/zinnen van apprendre en 9 geoefend.

Schrijfvaardigheid
-Je kunt reageren op een bericht en daarbij iets over jezelf vertellen.

 




Slide 4 - Tekstslide

2. Apprendre 8 et 9
Prends ton livre à la page 84. 
Lis et apprends les mots en duo.



Je maakt aan het eind van de les een quiz daarover.

Slide 5 - Tekstslide

3. Zelfstandig werken
Prends ton livre et fais les exercices suivants: 
-Exercice 26 page 77,
-Exercice 28 page 79 (niet voor havo), 
-Exercice 30 page 80.

Tu as fini? Corrige tes réponses!

Slide 6 - Tekstslide

4. Quiz apprendre 8 et 9 p. 84
Prends ton téléphone et va sur Quizlet live. 
Utilise ton vrai prénom!


Bonne chance! :)

Slide 7 - Tekstslide

Les buts du cours
Kennis
Je hebt de woordjes/zinnen van apprendre en 9 geoefend.

Schrijfvaardigheid
-Je kunt reageren op een bericht en daarbij iets over jezelf vertellen.

 




Slide 8 - Tekstslide

5. Reflecteer over de les 

Slide 9 - Tekstslide

Heb je de doelen van de les behaald?
Oui!
Presque! (bijna)
Non!

Slide 10 - Poll

2a. Grammaire I: Le verbe "savoir" p. 82
"Savoir" betekent weten en ook kunnen
Présent                           Passé-composé (v.t)              Imparfait (o.verleden tijd)
Je sais (ik weet)          J'ai su (ik heb geweten)         Je savais (ik wist)
Tu sais                             Tu as su                                         Tu savais
Il/elle/on sait                 Il/elle/on a su                              Il/elle/on savait
Nous savons                 Nous avons su                            Nous savions
Vous savez                     Vous avez su                                Vous saviez
Ils/ elles savent             Ils/elles ont su                            Ils/elles savaient

Slide 11 - Tekstslide

2a. Gram. II: le futur simple
Met behulp van de futur simple kun je iets over de toekomst vertellen. In het NL gebruik je "zal"/ "zullen".

-Rayan partira au Maroc cet été. Et moi, je partirai en Espagne.

1. Kijk naar de voorbeelden en vertel hoe le futur simple eruit ziet.

Slide 12 - Tekstslide

2b. Gram. II: le futur simple
Voyager (reizen)
Je voyagerai
Tyu voyageras
Il/elle/on voyagera
Nous voyagerons
Vous voyagerez
Ils/elles voyageront
Je neemt de infinitief van het werkwoord en voegt de uitgangen toe. 
Let op: 
Bij werkwoorden die eindigen met -re, vervalt de -e van de infinitief. (prendre + uitgang)

Slide 13 - Tekstslide

2c. Grammaire II: de uitzonderingen
Bij deze 4 werkwoorden kun je niet uitgaan van de infinitief. Leer de ik-vorm van deze werkwoorden in de futur simple om de rest te kunnen vervoegen. 
être: je serai
avoir: j'aurai
faire: je ferai
aller: j'irai

Slide 14 - Tekstslide