H6 - ww in samengestelde zinnen

Dit hebben we tot nu toe behandeld:
H1: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
H2: koppelwerkwoord of hulpwerkwoord
H3: zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord, hulpwerkwoord
H4: telwoorden
H5: voegwoorden 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Dit hebben we tot nu toe behandeld:
H1: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
H2: koppelwerkwoord of hulpwerkwoord
H3: zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord, hulpwerkwoord
H4: telwoorden
H5: voegwoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 2 - Open vraag

Schrijf twee persoonlijke voornaamwoorden op.

Slide 3 - Open vraag

Schrijf twee bezittelijke voornaamwoorden op.

Slide 4 - Open vraag

Schrijf de 6 werkwoorden op die kunnen voorkomen als koppelwerkwoorden.

Slide 5 - Open vraag

Er staat òf een zww òf een kww in de zin. Ze kunnen niet allebei in een zin voorkomen.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Verschil zww en kww
Zelfstandig werkwoord: Het onderwerp doet iets
Hij is aan het rennen


Koppelwerkwoord: Het onderwerp is iets
Hij is verliefd

Slide 7 - Tekstslide

Welke 4 soorten telwoorden zijn er ook alweer?

Slide 8 - Open vraag

Vijfde
A
Onbepaald rangtelwoord
B
Bepaald rangtelwoord
C
Onbepaald hoofdtelwoord
D
Bepaald hoofdtelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Middelste
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Welke twee soorten voegwoorden onderscheiden we?

Slide 11 - Open vraag

Een nevenschikkend voegwoord verbindt een hoofdzin met een bijzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Een voorbeeld van een onderschikkend voegwoord is: zodat.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Weet je het nog? Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden

Nevenschikkend: en, want, maar, of 

Onderschikkend: omdat, voordat, doordat, als, aangezien, hoewel, etc. 

Slide 14 - Tekstslide

H6: werkwoorden in samengestelde zinnen
Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm.
Hij moet hard leren voor de toets.


Een samengestelde zin bestaat uit meer dan één zin. Elke zin heeft zijn eigen persoonsvorm.
Hij leert hard, maar hij haalt nooit een hoog cijfer.

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen 
  • Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen. 
Als scholieren blijven klagen over hun loon bij deze supermarkt, zal de directie de lonen moeten verhogen, zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt.

Zin 1: Als scholieren blijven klagen over hun loon bij de supermarkt. 
Zin 2: Zal de directie de lonen moeten verhogen. 
Zin 3: Zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt. 
 

Slide 16 - Tekstslide

Zin 1 ontleed
Zin 1: Als scholieren blijven klagen over hun loon bij de supermarkt. 

Blijven = hww
Klagen = zww

Slide 17 - Tekstslide

Zin 2 ontleed
Zin 2: Zal de directie de lonen moeten verhogen. 

Zal = hww
Moeten = hww
Verhogen = zww

Slide 18 - Tekstslide

Zin 3 ontleed
Zin 3: Zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt. 

Wordt = kww 

Slide 19 - Tekstslide

En nu:
Nakijken huiswerk blz 191 oef 2
Maken oef 3-4

Klaar? Theorie nog eens lezen, leesboek lezen

Slide 20 - Tekstslide