Telefoon in de kluis! Chromebook in de tas, lees en werkboek op tafel
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les leer je hoe je feiten, meningen en argumenten in een tekst kunt onderscheiden.
Slide 4 - Tekstslide
In construct- Cursus 1-§ 4 Lezen
Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets wat waar is en wat je kunt controleren. Wat gezegd wordt, klopt met de werkelijkheid.
Je kunt het waarnemen: zien, horen of lezen.
Voorbeelden van controleerbare feiten:
Daar loopt een man met een hond.
Er vliegt een straaljager over.
Op dat gebouw staat de naam van het bedrijf.
Slide 5 - Tekstslide
In construct- Cursus 1-§ 4 Lezen
Een mening is wat jij persoonlijk van iets of iemand vindt. Dat hoeft niet waar te zijn: iemand anders kan er heel anders over denken. Je kunt het daarmee dus eens of oneens zijn. Een ander woord voor mening is standpunt.
Bijvoorbeeld:
Ik ben van mening dat we minder met het vliegtuig moeten reizen.
Ik vind dat jongeren meer moeten worden betrokken bij beslissingen van het kabinet.
Slide 6 - Tekstslide
In construct- Cursus 1-§ 4 Lezen
Een mening of standpunt kun je herkennen aan signaalwoorden zoals ik vind, ik denk, volgens mij, naar mijn mening.
Om je mening of standpunt te onderbouwen, gebruik je een argument om de ander te overtuigen.
Een argument is de reden waarmee je aangeeft waarom je dat vindt.
Een argument begint dan met een signaalwoord, zoals want, omdat, namelijk, immers.
Slide 7 - Tekstslide
In construct- Cursus 1-§ 4 Lezen
Bijvoorbeeld:
Ik ben van mening dat we minder met het vliegtuig moeten reizen (= mening), want een vliegreis belast het milieu maar liefst zeven tot elf keer zo veel als dezelfde reis met de trein (= argument).
Het onderscheid tussen een mening/standpunt en een feit is belangrijk. Je moet kunnen beoordelen of een uitspraak (mening/standpunt) controleerbaar en dus betrouwbaar is.
Slide 8 - Tekstslide
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Gebruik de theorie van blz.212 bij het maken van de opdrachten.