Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Groep 7 thema 6, week 3, herhaling voor de toets
Welk woord wordt dubbelzinnig gebruikt?
1 / 35
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Taal
Primary Education
In deze les zitten
35 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Welk woord wordt dubbelzinnig gebruikt?
Slide 1 - Tekstslide
Dat zijn veel noten bij elkaar.
A
elkaar
B
noten
C
Dat
Slide 2 - Quizvraag
Dat zijn veel noten bij elkaar.
Overleg samen welke betekenissen het woord noten in deze zin kan hebben.
Slide 3 - Tekstslide
Mijn kat houdt van spinnen.
A
kat
B
houdt
C
spinnen
Slide 4 - Quizvraag
Mijn kat houdt van spinnen.
Overleg samen welke betekenissen het woord spinnen in deze zin kan hebben.
Slide 5 - Tekstslide
Ik volg het spoor tot aan de horizon.
A
volg
B
spoor
C
horizon
Slide 6 - Quizvraag
Ik volg het spoor tot aan de horizon.
Overleg samen welke betekenissen het woord spoor in deze zin kan hebben.
Slide 7 - Tekstslide
Het blad valt op de grond
A
blad
B
valt
C
grond
Slide 8 - Quizvraag
Het blad valt op de grond.
Overleg samen welke betekenissen het woord blad in deze zin kan hebben.
Slide 9 - Tekstslide
Is dat cadeau van Laura?
A
van Laura
B
dat
C
cadeau
Slide 10 - Quizvraag
Is dat cadeau van Laura?
Overleg samen welke verschillende betekenissen het stukje, van Laura, in deze zin kan hebben.
Slide 11 - Tekstslide
Dat is een goede maat.
A
Dat
B
een goede
C
is
D
maat
Slide 12 - Quizvraag
Dat is een goede maat.
Overleg samen welke betekenissen het woord maat in deze zin kan hebben.
Slide 13 - Tekstslide
Lijdend Voorwerp
Slide 14 - Tekstslide
Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één lijdend voorwerp (lv) in een zin.
Hoe vind ik een lijdend voorwerp?
wie/wat + gezegde + onderwerp?
Slide 15 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp vind je...
A
vragen wie doet er iets
B
wat doet iemand
C
wie/wat + onderwerp + gezegde
D
staat vaak aan het eind van de zin
Slide 16 - Quizvraag
Mijn moeder
bakt
een ei.
Lijdend voorwerp
Slide 17 - Sleepvraag
De zusjes spelen verstoppertje.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
de
B
zusjes
C
spelen
D
verstoppertje
Slide 18 - Quizvraag
Hij pakt de hengel uit de sloot. Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 19 - Open vraag
Wat is het lijdend voorwerp?
De stekels hebben een beschermende functie.
A
een beschermende functie
B
De stekels
C
hebben
D
functie
Slide 20 - Quizvraag
Lijdend voorwerp
timer
0:40
A
Alle werkwoorden in de zin
B
De vraag: wie (of wat) + persoonsvorm
C
De zin in een andere tijd zetten
D
De vraag: wie (of wat) + gezegde + onderwerp
Slide 21 - Quizvraag
Ik weet hoe ik het lijdend voorwerp kan vinden
Ja
Nee
Slide 22 - Poll
Wat is een meewerkend voorwerp?
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin.
Je vindt het door de vraag te stellen:
Aan wie/voor wie + gez + ow + lijd. ?
Slide 23 - Tekstslide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
Aan wie + gezegde + PV + lijdend voorwerp
B
Wie is de ontvanger?
C
De zin vragend maken
D
De tijdproef
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 25 - Quizvraag
Wat heeft de advocaat jou verteld?
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
de advocaat
B
jou
C
verteld
D
heeft
Slide 26 - Quizvraag
Snap je het meewerkend voorwerp?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 27 - Poll
Persoonlijke voornaamwoorden
Slide 28 - Tekstslide
En een persoonlijk voornaamwoord?
Wat was dat ook alweer?
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon.
ik hij jij
Slide 29 - Tekstslide
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een ding (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je
vervangen door een naam
.
Zij
heeft
het
nog niet gelezen.
Lisa
heeft
dit boek
gekregen.
Slide 30 - Tekstslide
Persoonlijke voornaamwoorden
Ze
stuurt
haar
een e-mail
Hidde
wil
de jongen
zien
Karen
stuurt
Ieke
een e-mal
Hij
wil
hem
zien
Ieke meewerkend voorwerp de jongen lijdend voorwerp
Slide 31 - Tekstslide
De vormen van het persoonlijk voornaamwoord:
enkelvoud
(onderwerp)
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
Enkelvoud
(niet in het onderwerp)
mij, me
jou, je
u
hem
haar
het
Slide 32 - Tekstslide
persoonlijk voornaamwoord
Zij
geeft
de
kaarten
aan
ons.
Hebt
u
ons
gezien
tijdens
dat
feestje
van
hem.
Slide 33 - Sleepvraag
Onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Ik
schrijf
je
een brief
over
mijn vrienden.
Ik
heb
hen
leren kennen
vorig jaar
op vakantie.
Ze
vertelden
me
over
hun
taal.
Slide 34 - Sleepvraag
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Maar
ik
verstond
ze
helemaal niet.
Gelukkig begrepen
we
elkaar
grotendeels
toch wel.
En anders vroeg
ik
hen
om een vertaling.
Slide 35 - Sleepvraag
Meer lessen zoals deze
Les 14 hv3
November 2020
- Les met
36 slides
Frans
Enseignement Secondaire
Gebruik van persoonlijk voornaamwoord lijdend voorwerp
April 2023
- Les met
14 slides
Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Januari 2023
- Les met
19 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Les 4: lijdend en meewerkend voorwerp
Februari 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Zinsleer - herhalen
5 dagen geleden
- Les met
33 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Het wederkerend en wederkerig voornaamwoord
April 2022
- Les met
29 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mei 2022
- Les met
44 slides
Taal
Primary Education
W6 - zinsleer
Februari 2024
- Les met
27 slides
Nederlands
Secundair onderwijs