De kinderen maakten een plan met de ______________ (tekenen) kaart.
We konden eindelijk op de ______________ (opladen) tablets werken.
In het park lag een ______________ (vallen) boom na de storm.
Mama vond een ______________(vergeten) banaan in mijn rugzak.
De klas keek verdrietig naar de ______________ (verwoesten) speeltoestellen.
Hij liep met een ______________ (scheuren) mouw zonder het zelf te merken.
In de keuken lag een ______________ (breken) glas op de grond.
We schrokken van de plotseling ______________ (openen) deur.