Werkwoorden vervoegen-Nulmeting

Werkwoordspelling



1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling



Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen komende weken
  • Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd juist
  • Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd juist 
  • Je spelt de persoonsvorm in de voltooide tijd juist
  • Je spelt Engelse werkwoorden juist

Slide 2 - Tekstslide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is niet goed gespeld?

Slide 4 - Tekstslide

Welke procedure gebruik je voor de spelling van 'wordt' in onderstaande zin?
"Dit wordt echt leuk!"

Slide 5 - Open vraag

Hij vondt het niet leuk.
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quizvraag

Noteer de persoonsvorm(en) in onderstaande zin.
"Hij vermoedde dat ze te laat zou komen."

Slide 7 - Open vraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 8 - Quizvraag


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 9 - Quizvraag

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 10 - Quizvraag

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 11 - Quizvraag

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoed, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin is 'kosten' de persoonsvorm?
Tekst
kosten
A
Declareer die kosten maar bij je verzekering.
B
De kosten voor de reparatie vielen mee.
C
Kosten die schoenen echt zoveel?
D
Marijn weet nog niet hoeveel zijn reis gaat kosten.

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin zijn de werkwoorden allebei goed gespeld?
A
Ik verpeste mijn toets, omdat ik het niet goed had geleerd.
B
Ik verpeste mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleert.
C
Ik verpestte mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleert.
D
Ik verpestte mijn toets, omdat ik het niet goed ​ had geleerd.

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord moet op de puntjes staan?
Mijn moeder heeft mijn kamer ............
A
stof gezogen
B
gestofzogen
C
gestofzuigd
D
gestofgezuigd

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord moet op de puntjes staan?
Hij ....... er geen snars van.
A
geloofd
B
geloofdt
C
geloovt
D
gelooft

Slide 16 - Quizvraag

Gebruik de verleden tijd!
(antwoorden) .............. jij niet een beetje te snel?

Slide 17 - Open vraag

Gebruik de verleden tijd!
Wat ....... (bestellen) jij gister bij de Mac?

Slide 18 - Open vraag

Wat is hier fout gespeld?

Slide 19 - Tekstslide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft toen al zijn misstappen aan de politie ...........(bekennen)
A
bekent
B
bekend
C
gebekend
D
verkend

Slide 20 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
A
verhuisd
B
geverhuisd
C
verhuist
D
verhuizd

Slide 21 - Quizvraag

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt
C
Worden
D
Wor

Slide 22 - Quizvraag

Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
De man .... (rijden) over de stoep.

Slide 23 - Open vraag

Spel het werkwoord in de verleden tijd.
De docent ... (wissen) het bord.

Slide 24 - Open vraag

Spel het werkwoord in de verleden tijd.
Ze ... (kleden) het kind aan.

Slide 25 - Open vraag

In welke tijd staat dit werkwoord:
stootten

Slide 26 - Open vraag

In welke tijd staat dit werkwoord:
plofte

Slide 27 - Open vraag

EINDE

Slide 28 - Tekstslide