3 nv pers.vnw en vz 3tl/4tl

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
EN
VOORZETSELS 3E NAAMVAL
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
EN
VOORZETSELS 3E NAAMVAL

Slide 1 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Je ziet dat ook in het Nederlands het persoonlijk voornaamwoord verandert als er een voorzetsel voor staat. 


Met...... voor......van......enz. 


Ik
Jij
Hij
Zij
Het
Wij
Jullie
Zij
U
Mij
Jou
Hem
Haar
Het
ons
Jullie
Hun/Hen
U

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
In het Duits is dit niet anders. Ook hier veranderen de persoonlijk voornaamwoorden na sommige voorzetsels.

Het lastigere is wel dat ze op twee manieren kunnen veranderen. Elke manier heeft een eigen rijtje voorzetsels

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
1E NAAMVAL
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 4 - Tekstslide

ich
du
sie
es
er
wir
ihr
Sie
sie
ik
jij
hij
het
wij
zij
jullie
u
zij mv

Slide 5 - Sleepvraag

Persoonlijk voornaamwoord
  • mit (met)
  • nach (na, naar)
  • bei ( bij)
  • von (van)
  • zu (naar personen)
  • aus (uit)
deze geven een 3e naamval aan

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord


na voorzetsels 3e (mit, nach, bei, von, zu , aus)
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Ik  ga  nu jouw kennis checken over het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval

Slide 8 - Tekstslide

Welke voorzetsels geven een 3e naamval aan?
A
für, ohne, gegen, durch, um
B
mit, nach, bei, von, zu , aus
C
an, auf, hinter, neben

Slide 9 - Quizvraag

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
zu
C
durch
D
von

Slide 10 - Quizvraag

de derde naamval van 'jou' is ...
A
dir
B
du
C
dich

Slide 11 - Quizvraag

Wollt ihr mit ..... (hen) nach Berlin?
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
ihnen

Slide 12 - Quizvraag

Das hat er von ...... (haar) bekommen.
A
sie
B
ihr
C
ihm
D
ihn

Slide 13 - Quizvraag

Ich gehe mit ........(haar) nach Amsterdam
A
sie
B
ihr
C
euch
D
Sie

Slide 14 - Quizvraag

Welk voorbeeld is juist?
A
mit ich
B
mit mich
C
mit mir
D
mit mein

Slide 15 - Quizvraag

Welk voorbeeld is juist?
A
bei du
B
bei dir
C
bei dich
D
bei dein

Slide 16 - Quizvraag


Willst du heute Abend mit ..... (ik) essen?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 17 - Quizvraag


Der Krankenwagen ist nach ..... (u) unterwegs.
A
Sie
B
Ihr
C
Ihnen

Slide 18 - Quizvraag

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei

Slide 19 - Quizvraag

Wollt ihr mit ..... (hen) nach Berlin?
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
ihnen

Slide 20 - Quizvraag

Das hat er von ...... (haar) bekommen.
A
sie
B
ihr
C
ihm
D
ihn

Slide 21 - Quizvraag

Ich gehe mit ........(haar) nach Amsterdam
A
sie
B
ihr
C
euch
D
Sie

Slide 22 - Quizvraag

Welk voorbeeld is juist?
A
mit ich
B
mit mich
C
mit mir
D
mit mein

Slide 23 - Quizvraag

Welk voorbeeld is juist?
A
bei du
B
bei dir
C
bei dich
D
bei dein

Slide 24 - Quizvraag