Klaar? Begin alvast aan paragraaf 5.6 in je (online) boek.
havo 5.6 Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord.
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Havo: Maak een zin waarin twee verschillende soorten werkwoorden voorkomen.
Vwo: Maak een zin waarin zowel een vragend als een aanwijzend voornaamwoord voorkomt.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Bestudeer de theorie op blz. 216.
Beantwoord de startvraag.
Klaar? Begin alvast aan paragraaf 5.6 in je (online) boek.
havo 5.6 Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord.
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Havo: Maak een zin waarin twee verschillende soorten werkwoorden voorkomen.
Vwo: Maak een zin waarin zowel een vragend als een aanwijzend voornaamwoord voorkomt.
Slide 1 - Tekstslide
Havo: Je kunt het verschil tussen een zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord uitleggen en herkennen.
Vwo: Je kunt onderscheid maken tussen een aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord.
Lesdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen.
2. Herhaling vorige twee lessen.
3. Uitleg §6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord.
4. Klassikale check.
5. Tijd voor huiswerk (zelfstandig of in tweetallen).
6. Afsluiten
Slide 3 - Tekstslide
Vul hier je antwoord op de startvraag in.
Slide 4 - Open vraag
Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:
Wij gaan een weekendje weg.
Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.
Slide 7 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.
Jullie tuin.
Mijn telefoon.
Jouw huis.
Slide 8 - Tekstslide
Aanwijzend
Bekijk de zin: Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.
In deze zin zijn deze en dat aanwijzende voornaamwoorden. Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk. Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
Joran kreeg een horloge voor zijn verjaardag en hij vond dat (horloge) het mooiste cadeau.
Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin:
Mijn broer draait altijd keiharde muziek op zijn kamer. Ik vind dat (mijn broer altijd keiharde muziek op zijn kamer draait) erg storend.
voornaamwoord
Slide 10 - Tekstslide
Vragend
voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.
Er zijn vier vragende voornaamwoorden:
Wie gaat er mee naar de film?
Melvin vroeg wat het huiswerk is.
Wat voor(een) auto heb je gekocht?
Welke film heb je uitgekozen?
Slide 11 - Tekstslide
Vragend
voornaamwoord
Let op: wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze verwijzen naar een eerder genoemd woord.
De tantenaar wie Nicky is vernoemd, woont een dorp verderop.
Volgens mij zie jij ietswat er niet iets.
Slide 12 - Tekstslide
Zag je dat *onze* hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Slide 13 - Sleepvraag
*Wat* heb je allemaal gehoord op dat feestje?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Slide 14 - Sleepvraag
§6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
blz. 216-217
Slide 15 - Tekstslide
Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten.Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.
Slide 16 - Tekstslide
Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets).
We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Jullie presentatieis[heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.
Slide 17 - Tekstslide
Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Oefenen
Wat?
Cursus 5.6
Havo: Maak opdracht 1 t/m 4 (blz. 216-217).
* Keuze: echte boek of online boek!
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
De 4 B's, oogje, theorie in de LessonUp.
Tijd
Timer.
Klaar?
Begin alvast zelfstandig aan de opdrachten van paragraaf 5.8 of herhaal paragraaf 5.2 en 5.4.
Havo: Je kunt het verschil tussen een zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord uitleggen en herkennen.
Lesdoelen
Slide 21 - Tekstslide
Je *zou* me best even kunnen helpen.
A
zelfstandig werkwoord (zww)
B
hulpwerkwoord (hww)
C
koppelwerkwoord (kww)
D
geen werkwoord
Slide 22 - Quizvraag
Je zou me best even *kunnen* helpen.
A
zelfstandig werkwoord (zww)
B
hulpwerkwoord (hww)
C
koppelwerkwoord (kww)
D
geen werkwoord
Slide 23 - Quizvraag
Je zou me best even kunnen *helpen*.
A
zelfstandig werkwoord (zww)
B
hulpwerkwoord (hww)
C
koppelwerkwoord (kww)
D
geen werkwoord
Slide 24 - Quizvraag
Je zou me *best* even kunnen helpen.
A
zelfstandig werkwoord (zww)
B
hulpwerkwoord (hww)
C
koppelwerkwoord (kww)
D
geen werkwoord
Slide 25 - Quizvraag
zww
zelfstandig
werkwoord
hww
hulp-
werkwoord
kww
koppe-
werkwoord
zijn worden blijven
Dit werkwoord komt alleen in het naamwoordlijk gezegde voor
Dit werkwoord zet de zin in een bepaade tijd
Het belangrijkste werkwoord van de zin
meestal het laatste werkwoord in de zin of vorm
Je kunt dit werkwoord niet in de zin weglaten
Slide 26 - Sleepvraag
Havo: 'Ik kan aan iemand anders uitleggen wat het verschil is tussen de drie soorten werkwoorden.' Vwo: 'Ik weet het verschil tussen een aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord.' 0 = echt (nog) niet / 10 = zeker wel
Slide 27 - Poll
Het woord 'kussen' kan zowel een zelfstandig naamwoord (mens/dier/ding) als een werkwoord zijn. Maak twee zinnen om dit verschil te laten zien:
Eén zin met 'kussen' als zelfstandig naamwoord en een één zin met 'kussen' als werkwoord.