04. V2 B3.4 / T3.3 Kijk op cijfers (12-11-25)

H3 De winkel in
(KGT Paragraaf 3/B Paragraaf 4)
Kijk op cijfers
Ik ben ingelogd in LessonUp.
Dit ligt klaar:
  • boek
  • schrift
  • pen
  • rekenmachine
inbellen
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2,3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 De winkel in
(KGT Paragraaf 3/B Paragraaf 4)
Kijk op cijfers
Ik ben ingelogd in LessonUp.
Dit ligt klaar:
  • boek
  • schrift
  • pen
  • rekenmachine
inbellen

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Vorige paragraaf herhalen (Huiswerk bespreken)
Hoofdstuk 3 paragraaf KT 3/B 4
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

B
KGT
§ 1
§ 1
§ 2
§ 5
§ 3
§ 2
§ 4
§ 3
§ 4
§ 5
§ 6
Toets
20-11
21-11
27-11
28-11
4-12
5-12
11-12
12-12
18-12
Maandag 18 december
Toets hoofdstuk 3
Extra lessen?
Woensdag?

Slide 3 - Tekstslide

Rekentrainer
Controleren

Slide 4 - Tekstslide

Vandaag
Planning bespreken
Vorige paragraaf herhalen (Huiswerk bespreken)
Hoofdstuk 3 paragraaf KT 3/B 4
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 5 - Tekstslide

Doel B§4 / KGT§3:
  • (B) 
  • (KGT) 

Slide 6 - Tekstslide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 7 - Tekstslide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 8 - Tekstslide

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x nettowinst
D
afzet x inkoopprijs

Slide 9 - Quizvraag

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Brutowinst =
A
Omzet - inkoopwaarde
B
Inkoopwaarde - omzet

Slide 11 - Quizvraag

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 12 - Quizvraag

Omzet = €2.000,-
Brutowinst = €500,-
Inkoopwaarde = ...
A
€2.500,-
B
€1.500,-
C
-€1.500,-
D
-€2.500,-

Slide 13 - Quizvraag

Afzet= 40 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €150,-
Brutowinst =....

A
40 x € 10 = €400,-
B
€400 - €150 = €250,-
C
€10 + €150 = €160,-
D
€400 + €150 = €650,-

Slide 14 - Quizvraag

Omzet = €110
Inkoopwaarde = €30,-
Brutowinst=....
A
€140,-
B
€80 verlies
C
€80,- winst
D
30x110 = €3.300,-

Slide 15 - Quizvraag

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de nettowinst:
A
de brutowinst - de bedrijfskosten
B
de bedrijfskosten - de brutowinst
C
de brutowinst + de bedrijfskosten
D
de bedrijfskosten + de brutowinst

Slide 17 - Quizvraag

Je spreekt van verlies als de nettowinst ......... is dan €0.
A
groter
B
kleiner

Slide 18 - Quizvraag

Brutowinst is €500,-
Mijn bedrijfskosten zijn €300,-
Nettowinst = ...
A
€ 800,-
B
- € 200,-
C
€ 200,-
D
-€ 800

Slide 19 - Quizvraag

Brutowinst is € 9.000,-
Bedrijfskosten zijn €1.500,-
Nettowinst = ...
A
€ 9.000,-
B
9.000 + 1500= € 10.500,-
C
9.000 - 1500= € 7.500,-
D
1500 - 9000 =-€ 7.500,-

Slide 20 - Quizvraag

In de schoolkantine worden 20 broodjes verkocht voor €2,50 per stuk per dag. Inkoopkosten zijn €1,50 per stuk. Aan verzekeringen is de school €15 kwijt per week en aan overige kosten €65. Wat is de nettowinst of nettoverlies van de voetbalkantine?
A

Slide 21 - Quizvraag

In de schoolkantine worden 20 broodjes verkocht voor €2,50 per stuk per dag. Inkoopkosten zijn €1,50 per stuk. Aan verzekeringen is de school € 40 kwijt per week en aan overige kosten €65 per week.
Wat is de nettowinst of nettoverlies van de school?

Slide 22 - Open vraag

Joris kan door efficiënter te werken de bedrijfskosten in zijn bedrijf verlagen met € 4.500 per jaar. De brutowinst stijgt uiteindelijk met € 4.200.
Wat is het effect op de nettowinst?
A
De nettowinst stijgt met € 8.700
B
De nettowinst daalt met € 8.700
C
De nettowinst stijgt met € 4.500
D
De nettowinst blijft gelijk

Slide 23 - Quizvraag

Vandaag
Planning bespreken
Vorige paragraaf herhalen (Huiswerk bespreken)
Hoofdstuk 3 paragraaf KT 3/B 4
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 24 - Tekstslide

Doel: B4 / T3 Kijk op cijfers
  • (B) Ik kan bedrijfsgegevens uitdrukken in procenten.
  • (KGT) Ik kan de cijfers van bedrijven met elkaar vergelijken.
  • (KGT) Ik kan de winstgevendheid en groei van bedrijven berekenen.

Slide 25 - Tekstslide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 26 - Tekstslide

Bespreken
opdracht 

Slide 27 - Tekstslide

Het vergelijken van bedragen
Bedrijf A: omzet € 100.000
Bedrijf B: omzet € 20.000
Welk bedrijf doet het beter?

Slide 28 - Tekstslide

Welk bedrijf doet het beter?
Bedrijf A: omzet € 100.000
Bedrijf B: omzet € 20.000

Slide 29 - Open vraag

Welk bedrijf doet het beter?
Bedrijf A: nettowinst € 1.000
Bedrijf B: nettowinst € 4.000

Slide 30 - Open vraag

Het vergelijken van bedragen
Bedrijf A: nettowinst € 1.000
Bedrijf B: nettowinst € 4.000
Welk bedrijf doet het beter?

Slide 31 - Tekstslide

Het vergelijken van bedragen
Ga niet zomaar op bedragen af.
Beter: vergelijken in procenten

Slide 32 - Tekstslide

Het vergelijken van procenten
Bedrijfsgegevens zijn goed te vergelijken met de gemiddelde percentages voor de inkoopwaarde, brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst. 

De ondernemer kan aan de percentages zien
of zijn bedrijf beter of slechter presteert
dan gemiddeld.

Slide 33 - Tekstslide

Vraag:
Wat is de brutowinst in procenten van de omzet?
1) Wat is de omzet?
2) Hoeveel is de brutowinst?
Maak een tabel!

Slide 34 - Tekstslide

Procenten
Procent
.. %
Bedrag in €
  • Rente
  • BTW
  • Toename/afname bv korting
  • enz.
Berekenen dmv: 
  • tabel
  • formule

Slide 35 - Tekstslide

Vraag: wat is de brutowinst in procenten van de omzet?
Procent
100%
Bedrag in €
1) Omzet = € 220.000
2) Brutowinst = € 132.000 
3) Welke is 100%?
4) Vul de tabel in met deze bedragen
Maak de tabel

Slide 36 - Tekstslide

Vraag: wat is de brutowinst in procenten van de omzet?
Procent
100%
?
Bedrag in €
220.000
132.000
1) omzet = € 220.000
2) brutowinst = € 132.000 
3) welke is 100%?
4) Waar komt de 1?
Ziet jouw tabel er ook zo uit?

Slide 37 - Tekstslide

Vraag: wat is de brutowinst in procenten van de omzet?
Procent
100%
Bedrag in €
220.000
1
132.000
5) zet de 1 in het midden van de 2 bekende
6) vul in wat bij de pijltjes hoort
7) reken uit

Slide 38 - Tekstslide

Procent
100%
?
Bedrag
220.000
1
132.000
Wat je onder in de tabel doet, 
moet je boven ook doen !!

8) geef je antwoord

: 220.000
x 132.000
100 : 220.000 x 132.000 = ...% 

Slide 39 - Tekstslide

Rekenvaardigheden
3.1) Procenten erbij en eraf
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet

Slide 40 - Tekstslide

Rente
Procent
Bedrag in €
In 2015 was het gemiddelde pinbedrag € 28,97.
In 2016 daalt dit met 5,8%.
Bereken het gemiddelde pinbedrag van 2016.
Vul de tabel in

Slide 41 - Tekstslide

Rente
Procent
100%
1
5,8
Bedrag in €
28,97
?
In 2015 was het gemiddelde pinbedrag € 28,97.
In 2016 daalt dit met 5,8%.
Bereken het gemiddelde pinbedrag van 2016.
Welke berekening?

Slide 42 - Tekstslide

Rente
Procent
100%
1
5,8
Bedrag in €
28,97
?
In 2015 was het gemiddelde pinbedrag € 28,97.
In 2016 daalt dit met 5,8%.
Bereken het gemiddelde pinbedrag van 2016.
: 100           x 5,8

Slide 43 - Tekstslide

Rente
Procent
100%
1
5,8
Bedrag in €
28,97
1,68
In 2015 was het gemiddelde pinbedrag € 28,97.
In 2016 daalt dit met 5,8%.
Bereken het gemiddelde pinbedrag van 2016.
: 100           x 5,8
€ 28,97 - € 1,68 = €27,29

Slide 44 - Tekstslide

Je ziet in de etalage een jeans.
De normale prijs is € 80. De prijs nu is € 55. De korting is € 25.

Hoeveel procent is de korting?
A
8%
B
20%
C
12,5%
D
25%

Slide 45 - Quizvraag

Er zitten 25 leerlingen in een klas.
Vandaag zijn er 6 leerlingen naar een open dag.

Hoeveel procent van de leerlingen is naar een open dag?
A
2,5%
B
4,2%
C
24%
D
25%

Slide 46 - Quizvraag


Antwoord lesdoel(en)

Slide 47 - Open vraag


BK

Maken Hoofdstuk 3:
paragraaf 1+2+3+4

(incl rekentrainer)


KGT

Maken Hoofdstuk 3:
paragraaf 1+2+3

(incl rekentrainer)

Huiswerk

Slide 48 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 49 - Tekstslide