1KLT week 5

Maandag
1. Tekst 2.4 bespreken 
2. Introductie nwdg, ow en lv 
3. Instructies naamvallen 
4. Afsluiting


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Maandag
1. Tekst 2.4 bespreken 
2. Introductie nwdg, ow en lv 
3. Instructies naamvallen 
4. Afsluiting


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Je kunt het WWG en NWG onderscheiden van elkaar. 

Je kunt in een Latijnse zin het onderwerp en lijdend voorwerp/naamwoordelijk deel van het gezegde aanwijzen.  

Je kunt uitleggen wat een 'naamval' is. 

Slide 2 - Tekstslide

1. De Minotaurus 
Tekst bespreken en oefeningen nakijken 

Slide 3 - Tekstslide

2. Introductie NWG en WWG 
Naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde 


Lesdoelen:
Je kunt het WWG en NWG onderscheiden van elkaar.
Je kunt in een Latijnse zin het onderwerp en lijdend voorwerp/naamwoordelijk deel van het gezegde aanwijzen.  

Slide 4 - Tekstslide

NWG (NOOIT een lijd.vwp.)

  1.  Onderwerp 
  2. NWDG= een naamwoord dat een eigenschap/toestand uitdrukt 
  3. Koppelwerkwoord:
    Ne: zijn, worden, blijken, blijven etc.
La: esse
WWG (NOOIT een NWDG)

  1.  Onderwerp 
  2. Een werkwoord (PV) waarin de handeling van het onderwerp wordt uitgedrukt 
  3. Vaak ook: lijdend voorwerp 

Slide 5 - Tekstslide

Even oefenen 
p.54-56

Slide 6 - Tekstslide

3. Instructies naamvallen 
  • Ook in het Latijn kun je te maken hebben met een OW, NWDG, LV
  • Dat noem je een 'functie' in de zin 
  • Afhankelijk van de 'functie' in de zin (OW/NWDG/LV) krijgt een naamwoordgroep in het Latijn een bepaalde vorm
  • Die vormen noem je naamvallen: nominatief en accusatief
  • Een naamval is herkenbaar aan de uitgang 

Slide 7 - Tekstslide

Hoe zien de vormen er dan uit?
zie pagina 58
->oefening 1, p.59

Slide 8 - Tekstslide

Stam en uitgang (nom)

  • av-us/dux
  • ros-a/mater
  • don-um/corpus
  • De nominatief is ALTIJD de vorm die in de linkerkolom in de woordenlijst staat ('woordenboekvorm')

Slide 9 - Tekstslide

Stam en uitgang (acc)
  • av-um, av-os
  • ros-am, ros-as
  • don-um (nom en acc onzijdig zijn altijd gelijk aan elkaar!), don-a


Slide 10 - Tekstslide

Stam en uitgang (acc)
  • duc-em, duc-es
  • matr-em, matr-es
  • corpus (nom en acc onzijdig zijn altijd gelijk aan elkaar!), corpor-a
  • In de middenkolom kun je de stam vinden van woorden uit de tweede klasse. 

Slide 11 - Tekstslide

De vorm van het woord bepaalt de functie in de zin! 
Bekijk het verschil: 
a. Julia Marcum videt= Julia ziet Marcus

b. Marcus Juliam videt= Marcus ziet Julia 

(in het NE gebruiken we de woordvolgorde om het verschil te laten zien) 

Slide 12 - Tekstslide

4. Afsluiting 
Wat is een naamval nu precies? 

Slide 13 - Tekstslide

Dinsdag 
1. Herhaling nieuwe stof 
2. Oefenen 
3. Afsluiting 

Lesdoelen:
☐avus, rosa, dōnum, bonus, dux, māter en corpus verbuigen in nominatief en accusatief.
☐het onderwerp, het gezegde en het lijdend voorwerp in een Latijnse zin aanduiden.

Slide 14 - Tekstslide

1. Even herhalen 
-naamvallen
-nominatief
-accusatief 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een naamval dus?
Een vorm van het naamwoord waarmee de functie in de zin wordt uitgedrukt. 

Slide 16 - Tekstslide

Welke naamvallen leren we nu? 
  • nominatief: onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde 
  • accusatief: lijdend voorwerp  

Slide 17 - Tekstslide

Hoe zien de vormen er dan uit?
zie pagina 58
->oefening 1, p.59

Slide 18 - Tekstslide

Stam en uitgang (nom)

  • av-us/dux
  • ros-a/mater
  • don-um/corpus
  • De nominatief is ALTIJD de vorm die in de linkerkolom in de woordenlijst staat ('woordenboekvorm')

Slide 19 - Tekstslide

Stam en uitgang (acc)
  • av-um, av-os
  • ros-am, ros-as
  • don-um (nom en acc onzijdig zijn altijd gelijk aan elkaar!), don-a


Slide 20 - Tekstslide

Stam en uitgang (acc)
  • duc-em, duc-es
  • matr-em, matr-es
  • corpus (nom en acc onzijdig zijn altijd gelijk aan elkaar!), corpor-a
  • In de middenkolom kun je de stam vinden van woorden uit de tweede klasse. 

Slide 21 - Tekstslide

De vorm van het woord bepaalt de functie in de zin! 
Bekijk het verschil: 
a. Julia Marcum videt= Julia ziet Marcus

b. Marcus Juliam videt= Marcus ziet Julia 

(in het NE gebruiken we de woordvolgorde om het verschil te laten zien) 

Slide 22 - Tekstslide

Welke naamval gebruik je voor het onderwerp in de zin?

Slide 23 - Open vraag

De accusatief gebruik je voor
A
onderwerp
B
nwdg
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 24 - Quizvraag

Nominatief of accusatief?
avos
A
nom
B
acc

Slide 25 - Quizvraag

Nominatief of accusatief?
rosae
A
nom
B
acc

Slide 26 - Quizvraag

Nominatief of accusatief?
duces
A
nom
B
acc

Slide 27 - Quizvraag

DUS: 
Nominatief:
1. onderwerp
2. NWDG

Accusatief: 
1. Lijdend voorwerp 

Slide 28 - Tekstslide

Zoek op in de woordenlijst! 
1. Wat is de nominatief enkelvoud van flumina? 
2. Wat is de stam van het woord urbs? 
3. Wat is de accusatief meervoud van rex? 
4. Wat is de stam van het woord fons? 
5. Wat is de stam van het woord porta?

Slide 29 - Tekstslide

Hoe vertaal je: video patrem
A
de vader kijkt
B
ik hoor de vader
C
ik zie de vader
D
bekijk de vader

Slide 30 - Quizvraag

welke naamval heeft 'patrem' dus?
A
nom
B
acc

Slide 31 - Quizvraag

2. Oefenen
Oefeningen bij paragraaf 2.7 

Lesdoelen:
☐avus, rosa, dōnum, bonus, dux, māter en corpus verbuigen in nominatief en accusatief.
☐het onderwerp, het gezegde en het lijdend voorwerp in een Latijnse zin aanduiden.

Slide 32 - Tekstslide

3. Afsluiting 
Functie NOM?
Functie ACC?
Hoe herken je een NOM of een ACC? 

Slide 33 - Tekstslide

Woensdag 
1. Huiswerk La bespreken 
2. Grieks
-even ophalen: lidwoorden
-tekstje lezen en vertalen 
3. Afsluiten 

Slide 34 - Tekstslide

Lesdoelen
☐avus, rosa, dōnum, bonus, dux, māter en corpus verbuigen in nominatief en accusatief.
☐het onderwerp, het gezegde en het lijdend voorwerp in een Latijnse zin aanduiden.

Slide 35 - Tekstslide