In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Verwijswoorden, les 1, periode 3
Slide 1 - Tekstslide
Open
Lessonup.app
Welkom!
Voordat de les is begonnen, heb jij:
Slide 2 - Tekstslide
Verwijswoorden
Voorbeeld:
Vandaag was Sion net op tijd op school. Sion heeft moeten fietsen, maar Sion vond dat niet erg omdat het mooi weer is. Sion was bijna te laat, maar Sion heeft het toch nog net gered. Sion was net voordat de bel ging in het klaslokaal.
Slide 3 - Tekstslide
0
Slide 4 - Video
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 5 - Quizvraag
Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:
mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
Slide 6 - Tekstslide
DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.
diT en daT gebruik je bij heT-woorden.
Slide 7 - Tekstslide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord.