Spelling 2.9

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Welkom A3C 9.00-9.40
  • Dagopening                                                                                                           15 min.

TO DO                                                                                                                               25 min. 
  • Vorm groepjes ( 3 x 5 // 3 x 4)
  • Presenteer je poster in max. 3 minuten (1 iemand bewaakt tijd)  
  • Vul het beoordelingsformulier in (zie ELO-opdrachten Magister)  
  • Lever alle posters van jouw groepje bij mij in + zet alle beoordelingen in Magister->mapje opdrachten A3C->sla ze op onder jouw naam    

Slide 9 - Tekstslide

A3C 
'Eigenlijk zouden de praktische kanten van het bestaan weer een stuk eenvoudiger moeten worden, want in feite verdoen we nu onze tijd.'

Overleg in duo's
1. welke eigen voorbeelden van technische handigheden (die niet altijd écht handig zijn), ken je? 
2. Ben je het eens met bovenstaand citaat? Waarom wel/niet? 
3. Fundamentele levenswoorwaarden: wat zijn jouw fundamentele levensvoorwaarden? 

Slide 10 - Tekstslide

Welkom A3C 9.40-10.00

Keuzemenu                                                                                                                  
  • Rond je beoordelingsformulieren af 
  • Bestudeer de lesstof van 3.9 Talent online 
  • Maken opdrachten Spelling 3.9: 2, 4, 5 6, Klaar? 8, 9, 10a en opdr. 11 
  • Leer de dicteewoorden van 10-I en overhoor elkaar  

Slide 11 - Tekstslide

Welkom A3C 9.40-10.00
  • Uitleg meervouds-n                                                                                           15 min. 

Keuzemenu                                                                                                                   25 min.
  • Bestudeer de lesstof van 2.9
  • Maken opdrachten Spelling 2.9, opdr. 1, 3, 5 en 8.                                               Klaar? Mak. opdr. 10, 11, 12-II en 12-III.     
  • Leer de dicteewoorden van 12-I en overhoor elkaar 
  • Werken aan de boekposter  

Slide 12 - Tekstslide

Welkom A3C 9.00-10.20
  • Dagopening - de week van het Nederlands (1 t/m 8 okt.)                  15 min.

  • Uitleg ww-spelling                                                                                              20 min. 

Keuzemenu                                                                                                                   45 min.
  • Lezen in je leesboek 
  • Leren de dicteewoorden van 2.9; opdr. 12-I
  • Maken Talent online 2.9; opdr. 1, 3, 5 + 8 & opdr. 10, 11, 12-II en 12-III. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Luistervragen 

  • Wat is voor Ish Ait Hamou belangrijk aan taal? 
  • Welke functies van talen noemt hij? 

  •  Waarom is het vertellen van een verhaal belangrijk? 

Slide 15 - Tekstslide

Spelling
  • Interpunctie -> leestekens 

  • spelling werkwoorden 

  • spelling andere moeilijke woorden  

Slide 16 - Tekstslide

Leestekens 
-punt .
-komma , 
-puntkomma ;
-beletselteken ...
-dubbele punt :
-aanhalingstekens '  '  of ''  '' 

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les zijn de volgende doelen behaald:
  • Je kent de verschillende werkwoordsvormen en kunt vaststellen welke vorm een werkwoord heeft.
  • Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm en kunt die toepassen.
  • Je kent de regels voor het schrijven van het voltooid deelwoord en kunt die toepassen.
  • Je kent de regels voor het schrijven van de gebiedende wijs en kunt die toepassen.
  • Je kent de regels voor het schrijven van de Engelse werkwoorden en kunt die toepassen. 

Slide 19 - Tekstslide

Doel 1
Je kent de verschillende werkwoordsvormen en kunt vaststellen welke vorm een werkwoord heeft.

Slide 20 - Tekstslide

Soorten werkwoorden

  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Hele werkwoord/infinitief
Wij willen daar graag lopen.

Slide 21 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (enkelvoud/meervoud) en kan zowel in de tegenwoordige tijd als in de verleden tijd staan. 

Je vindt de persoonsvorm door:
  • De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
  • De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp)
    Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm. 
  • De vraagproef uit te voeren.
    Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Slide 22 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is het werkwoord dat aangeeft dat 
iets is afgelopen

Je herkent het voltooid deelwoord aan het volgende: 
  • Omdat je de persoonsvorm (PV) al uit de zin hebt gehaald, weet je dat de andere vervoegde werkwoorden voltooid deelwoorden zijn.
  • De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
  • Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
  • Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen. 

Slide 23 - Tekstslide

Infinitief
Een infinitief is een werkwoordsvorm waarin het werkwoord zich niet heeft aangepast aan het getal of de tijd van de zin. 
Het hele werkwoord is het infinitief. 

Je herkent een infinitief aan het volgende: 
  • Je hebt de persoonsvorm (PV) al uit de zin gehaald.
  • Het is het hele werkwoord (de wij-vorm).
  • Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.

Slide 24 - Tekstslide

Doel 2
Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm en kunt die toepassen.

Slide 25 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.

  • Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.

Slide 26 - Tekstslide

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 27 - Tekstslide

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!

  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 
't ex- Kofschip.


Slide 28 - Tekstslide

'T EX-KOFSCHIP

  • Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 
't ex-kofschip.
  • Dit is eigenlijk een ezelsbruggetje om de medeklinkers te kunnen onthouden.


  • Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't ex-kofschip?
  • wel > ik-vorm + te(n)
  • niet > ik-vorm + de(n) 


Slide 29 - Tekstslide

Nog een ezelsbruggetje: 
'T SeXy FoKSCHaaP



Slide 30 - Tekstslide

Werkwoordspelling Schema 
Is het werkwoord een persoonsvorm?
Ja
Nee
   TT                    VT                      VT DW                   INF 
ik, ...jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

M: 'infinitief'
Onregelmatig

ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(kofschip!)
D of een T?
't ex kofschip
hele werkwoord

Slide 31 - Tekstslide

Doel 3
Je kent de regels bij het voltooid deelwoorden en kunt die toepassen.

Slide 32 - Tekstslide

Voltooid deelwoord 

Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden). Deze moet je kennen.
    2. Voltooid deelwoord op -t of -d 
(zwakke werkwoorden). Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je 't ex kofschip. Je kan ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord. 


Ook kun je het voltooid deelwoord langer maken door er een bijvoeglijk naamwoord van te maken. Vaak hoor je dan of je een 't of 'd moet schrijven. 

Slide 33 - Tekstslide

Voltooid deelwoord 

Je kan ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord om de juiste spelling te vinden. 



Ook kun je het voltooid deelwoord langer maken door er een bijvoeglijk naamwoord van te maken. 
Vaak hoor je dan of je een 't of 'd moet schrijven. 

Slide 34 - Tekstslide

Doel 4
Je kent de regels van de gebiedende wijs en kunt die toepassen. 

Slide 35 - Tekstslide

Gebiedende wijs

  • Bevel of aansporing
  • Persoonsvorm: ik-vorm van het werkwoord: Loop daarheen!
  • Er staat geen onderwerp in gebiedende wijs.
  • Je kunt 'jij' erachteraan denken.

Slide 36 - Tekstslide

Doel 5
Je kent de regels van de Engelse werkwoorden en kunt deze toepassen. 

Slide 37 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

  • Engelse werkwoorden vervoeg je zoveel mogelijk als Nederlandse werkwoorden!
    Je gebruikt dus dezelfde regels.


  • Engelse werkwoorden hebben soms een afwijkende ik-vorm:
paintball, delete, race (vanwege de uitspraak)
scoor, promoot -(vanwege de o-klank)

Slide 38 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
  • Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden

  • Let op: Bij werkwoorden als saven, timen en daten eindigt de stam op -e.

  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 39 - Tekstslide

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
  • -> save
  • De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 40 - Tekstslide

Bij de meeste werkwoorden  werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 41 - Tekstslide

Maar..... let op goed de uitspraak!

Slide 42 - Tekstslide

KLAAR!

Slide 43 - Tekstslide