In onderstaande zinnen staan voorbeelden. Noteer van zin 2 en 3 de voorbeelden en daarna de begrippen die met de voorbeelden worden toegelicht.
1. Aan de Dakar Rally doen vervoermiddelen mee als auto’s, vrachtwagens en motoren.
Antwoord: auto's, vrachtauto's en motoren zijn voorbeelden van vervoermiddelen
2. In de schuur staat een heleboel tuingereedschap: een schop, een hark en een schoffel, en ook een grasmaaier en een bladblazer.
3. Er zijn steeds meer middelen voor minder mobiele ouderen. Denk maar aan rollators, trapliften en scootmobielen.