H4 Chapitre 1 [BLOKUUR] pronom personnel, verbes réguliers, passé composé

Jeudi 31 août 2023
Aujourd'hui tu as besoin de :
un stylo
ton cahier
ton ordinateur
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Jeudi 31 août 2023
Aujourd'hui tu as besoin de :
un stylo
ton cahier
ton ordinateur

Slide 1 - Tekstslide

Programme
  • Révision : vocabulaire A
  • Verbes réguliers
  • Passé composé
  • Pronom personnel
  • Évaluation

Slide 2 - Tekstslide

Relie les définitions aux mots du vocabulaire A.
Koppel de definities aan de woorden uit vocabulaire A.
commencer
terminer
transmettre
croire
parmi
ailleurs
au milieu de, dans un groupe
communiquer, faire passer quelque chose à quelqu'un
dans un autre endroit
débuter, initier quelque chose
finir, achever quelque chose
penser que quelque chose est vrai

Slide 3 - Sleepvraag

Tu vas bien ? Moi, ça va super bien ! Mes parents m’ont ............................ une table de

 mixage pour mon anniversaire. 😊 La semaine dernière, j’ai fait mon premier mix

dans une petite salle de quartier. J’ai été super bien ........................... par le public.

Après ce succès, je me suis ........................... dans une école de mix. C’est super cool, car

il n’y a pas besoin de passer de ........................... . La semaine prochaine, je vais passer

dans une ........................... sur une chaîne locale de télé ! Ce programme 

                             à tous les jeunes qui veulent devenir DJ. Génial, non ?
1
3
2
4
5
6
accueilli
concours
émission
inscrit
s'adresse
offert

Slide 4 - Sleepvraag

Les buts
Ik kan de grammatica (persoonlijke voornaamwoorden, regelmatige werkwoorden, passé composé) toepassen in context. 

Slide 5 - Tekstslide

Verbes réguliers
Écris ce que tu sais des verbes réguliers à l'exercice 7 (p.4).
timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Les verbes réguliers 
en -er, -ir et -re

De regelmatige werkwoorden op -er in de présent

Slide 7 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden 
In het Frans zijn er drie groepen regelmatige werkwoorden: 
  1. Werkwoorden op -er
  2. Werkwoorden op -ir
  3. Werkwoorden op -re

Er zijn veel regelmatige werkwoorden. 
Alleen de werkwoorden op -er zijn er al meer dan 280!
-er
aimer, parler, manger, voyager, marcher, jouer
-ir
choisir, mentir, avertir, finir, punir, remplir, réussir
-re
vendre, répondre, perdre, mordre, entendre, descendre, correspondre, attendre

Slide 8 - Tekstslide

La rège: verbes réguliers en -er
  1. Haal -er van het hele werkwoord af om de stam te vinden:  Jouer    jou
  2. Je moet nu uitzoeken welk onderwerp er wordt gebruikt. Wie 'doet' het werkwoord? 
  3. Zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord. 

Een werkwoord bestaat altijd uit een pronom personnel, een stam 
en een uitgang. De uitgang plak je direct achter de stam. 
Voorbeeld: Je joue
Ik = je
jij = tu
hij = il
zij = elle
men/wij = on
wij = nous
jullie/u = vous
zij (meervoud) = ils/elles
Je = e
Tu = es
il/elle/on = e
nous = ons
vous = ez
ils/elles = ent

Slide 9 - Tekstslide

Vervoeg het volgende werkwoord:
Hij heeft een hekel aan (détester)
A
il détester
B
il détesta
C
il déteste
D
il détestes

Slide 10 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
Zij ontmoeten (rencontrer)
A
il rencontre
B
elle rencontre
C
ils rencontrent
D
nous rencontrons

Slide 11 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
jij blijft (rester)
A
je restes
B
tu restes
C
je reste
D
tu restent

Slide 12 - Quizvraag

UItzonderingen / bijzonderheden
Als een werkwoord begint met een klinker of h, dan gebruik je in 
de ik-vorm geen je maar j'
Voorbeeld: J'habite, j'aime, j'adore

Als de stam van een werkwoord eindigt op een g, dan gebruik je in de nous-vorm de uitgang -eons in plaats van -ons
Voorbeeld: Nous voyageons, nous mangeons

Slide 13 - Tekstslide

Les verbes -ir

Slide 14 - Tekstslide

Stap 1: Hoe vind je de stam van een werkwoord op -ir?

Slide 15 - Open vraag

Wat is de stam van het werkwoord 'remplir'?

Slide 16 - Open vraag

Wat is de stam van het werkwoord 'choisir'?

Slide 17 - Open vraag

Wat is de stam van het werkwoord 'finir'?

Slide 18 - Open vraag

La rège: verbes réguliers en -ir
Dit werkt hetzelfde als de werkwoorden op -er, maar de uitgangen zijn:
je choisis
tu choisis
il/elle/on choisit
nous choisissons
vous choisissez
ils/elles choisissent

Slide 19 - Tekstslide

Vervoeg:
je (finir)

Slide 20 - Open vraag

Vervoeg:
nous (finir)

Slide 21 - Open vraag

Vervoeg:
tu (finir)

Slide 22 - Open vraag

Vervoeg:
elle (remplir)

Slide 23 - Open vraag

Vervoeg:
tout le monde (réussir)

Slide 24 - Open vraag

Vervoeg:
Sophie et Chloé (réfléchir)

Slide 25 - Open vraag

La rège: verbes réguliers en -re
Dit werkt hetzelfde als de werkwoorden op -er, maar de uitgangen zijn:
je rends
tu rends
il/elle/on rend
nous rendons
vous rendez
ils/elles rendent

Slide 26 - Tekstslide

Welke uitgangen horen bij welke groep werkwoorden?
-ER
-IR
-RE
-ER
-IR
-RE
-e
-es
-e
-ons
-ez
-ent
-is
-is
-it
-issons
-issez
-issent
-s
-s
-ons
-ez
-ent

Slide 27 - Sleepvraag

Regelmatige werkwoorden in de présent vervoegen,
dat kan ik.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Verbes réguliers
Défi ! Es-tu capable de conjuguer les verbes au présent à l'exercice 8 ?
timer
3:00

Slide 29 - Tekstslide

avoir & être
Voor de passé composé moet je de werkwoorden être (zijn) en avoir (hebben) uit je hoofd kennen. 

Weet jij ze nog? Wij beginnen met avoir

Slide 30 - Tekstslide

Sleepvraag
Koppel de juiste vorm van avoir 
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 31 - Tekstslide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
ont
as
avons
avez
ai
a

Slide 32 - Sleepvraag

Sleepvraag
Koppel nu de juiste vorm van het werkwoord être
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 33 - Tekstslide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
sont
es
sommes
êtes
suis
est

Slide 34 - Sleepvraag

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 35 - Tekstslide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 36 - Tekstslide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of met avoir

Slide 37 - Tekstslide

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

STAP 2

Maak het voltooid deelwoord .

Slide 40 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Het werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

  • Het werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er u voor in de plaats.
          Bijvoorbeeld: attendre --> attendre --> attend --> attendu

  • Het werkwoord eindigt op -ir: haal -ir weg, zet er i voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: choisir  --> choisir  --> chois  --> choisi

Slide 41 - Tekstslide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alléén als je bij stap 1 gekozen hebt voor être als hulpww!

Slide 42 - Tekstslide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-
Je suis venu
e
Je suis venue
Meervoud
s
Ils sont venus
es
Elles sont venues

Slide 43 - Tekstslide

Even oefenen
L'accord is de extra -e, -s of -es die je kunt krijgen als je être als hulpwerkwoord hebt gekozen.
Hier gaan wij nu mee oefenen.

Slide 44 - Tekstslide

Son épouse est ______ à Paris.
A
arrivé
B
arrivée
C
arrivés
D
arrivées

Slide 45 - Quizvraag

Les garçons sont ________ à la maison.
A
rentré
B
rentrée
C
rentrés
D
rentrées

Slide 46 - Quizvraag

Son père est __________ à Paris.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 47 - Quizvraag

Ik begrijp wanneer ik een e of een s toe moet voegen.

Slide 48 - Poll

Passé composé
Fais les exercices 9 et 10 dans ton livret (herhalingsboekje).

Slide 49 - Tekstslide

Schrijf op waar je naar aanleiding van deze les op gaat letten bij être en avoir.

Slide 50 - Open vraag

Devoirs
Apprendre
- Vocabulaire A F-N / N-F

Faire
- Fais les exercices 4, 5 et 6 dans ton livret (herhalingsboekje).

Slide 51 - Tekstslide