*Spelling H5, vwo 3

Spelling hoofdstuk 5
Leestekens
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Spelling hoofdstuk 5
Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les kun je de leestekens op een juiste manier invullen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Welk betekenisverschil is er tussen de twee onderstaande zinnen?

a. De bananen, die al bruin en zacht zijn geworden, ga ik niet meer opeten.
b. De bananen die al bruin en zacht zijn geworden, ga ik niet meer opeten.

Slide 3 - Open vraag

Welk betekenisverschil is er tussen de twee onderstaande zinnen?

a. Hij zat op haar, schoot en rustte uit.
b. Hij zat op haar schoot en rustte uit.

Slide 4 - Open vraag

Laat met behulp van leestekens zien dat onderstaande zin twee betekenissen kan hebben.

Onze trainer zei Jan is uiterst traag van begrip.

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Video

Komma

- voor of na een aanspreking

- tussen de delen van een opsomming (maar NOOIT bij en)

- tussen twee persoonsvormen

- tussen de hoofdzin en de bijzin

- voor en achter een bijstelling

Slide 7 - Tekstslide

Dubbele punt

- bij een citaat

- een gedachte

- een opsomming

- een uitleg of toelichting

Slide 8 - Tekstslide

Aanhalingstekens

- bij citaten

- als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis

- als het woord of de woordgroep op een speciale manier (bijvoorbeeld spottend) gebruikt wordt

Slide 9 - Tekstslide

Puntkomma

- tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen

- als afsluiting van de onderdelen van een langere opsomming die onder elkaar staan

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht

Blz. 162-164:

Lees de theorie nog eens rustig door als je dat nodig vindt

Maak opdracht: 1, 2, 3 en 4

Slide 11 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Even oefenen


Slide 12 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?


A
beresterk
B
berensterk

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
brekebeen
B
brekenbeen

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
gerstebier
B
gerstenbier

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
secondewijzer
B
secondenwijzer

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
stationchef
B
stationschef

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
suikersoort
B
suikerssoort

Slide 19 - Quizvraag

Regels
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: achter + licht = achterlicht. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-.

Slide 20 - Tekstslide

Zo bepaal je of je een -s- moet toevoegen
Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook:
– machtsvertoon, passagierslijst.
Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de -s- alleen als je hem bij de vervanging hoort:
– machtsstrijd, want machtsvertoon; passagiersschip, want passagierslijst.
Maar: slotceremonie, want slotalinea.

Slide 21 - Tekstslide

Zo bepaal je of je een -(e)n- moet toevoegen
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden: berenkuil, vriendendienst.

Schrijf geen -(e)n- (maar soms wel -e-) in deze gevallen:
- Het eerste deel heeft geen meervoud: roggebrood, benzinelucht.
- Het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: zonnestraal.
- Het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s: (asperge – asperges) aspergesoep, (ziekte – ziekten/ziektes) ziektekiem.
- Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: blindedarm, huilebalk.
- Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: boordevol.





Slide 22 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Opdracht
Blz. 164: Maak opdracht 6, 8 en 9


Slide 26 - Tekstslide